“Elektrische energie” niet ten onrechte uitgesloten van klasse 4 “motorbrandstof” uit 8e editie Nice-classificatie

06-01-2021 Print this page
IEPT20200916, HvJEU, Edison

“Elektrische energie” is niet ten onrechte uitgesloten van de waren van klasse 4 van de achtste editie van de classificatie van Nice: betoog dat ten onrechte geen “functionele” benadering is gevolgd is ongegrond, zoals het Gerecht terecht heeft vastgesteld in punt 29 van het bestreden arrest, blijkt echter uit punt 61 van het arrest van 19 juni 2012, Chartered Institute of Patent Attorneys (C‑307/10, EU:C:2012:361), dat de aanvrager in zijn merkaanvraag de waren waarvoor de merkbescherming wordt gevraagd voldoende duidelijk en nauwkeurig moet omschrijven opdat de bevoegde autoriteiten en de marktdeelnemers louter op basis daarvan de omvang van de gevraagde bescherming kunnen bepalen, grief tegen een overweging die ten overvloede is geformuleerd en daarmee niet tot vernietiging kan leiden is niet ter zake dienend, geen sprake van tegenstrijdige redenering door het Gerecht, niet gesteld of aangetoond dat de beoordeling van waarde van bewijs door het Gerecht berust op een onjuiste opvatting, onvoldoende uiteengezet dat het Gerecht met verwijzing naar arrest blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, ongewijzigde herhaling van in eerste aanleg aangevoerde grief niet-ontvankelijk en waarde die Gerecht hecht aan bewijzen valt niet binnen bevoegdheid van het Hof. Geen schending van procedurele rechten en artikel 75 Gemeenschapsmerkenverordening: het bestreden arrest is niet ontoereikend gemotiveerd en Edison herhaalt reeds aangevoerde argumenten.

 

MERKENRECHT - PROCESRECHT

 

Edison SpA ("Edison") heeft op 19 augustus 2013 het Uniemerk EDISON laten inschrijven voor alle waren van klasse 4. Op 15 juni 2015 heeft Edison het EUIPO verzocht de aangewezen waren waarvoor het merk was ingeschreven te herdefiniëren. Dit verzoek werd niet ingewilligd omdat het opnemen van “elektrische energie” zou leiden tot een uitbreiding van de lijst van waren waarop de inschrijving van het merk betrekking had. Edison verzoekt om vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie houdende verwerping van het beroep van Edison tegen de beslissing van het EUIPO inzake het Uniebeeldmerk EDISON.

 

Met het eerste middel stelt Edison dat het Gerecht ten onrechte “elektrische energie” heeft uitgesloten van de waren van klasse 4 van de achtste editie van de classificatie van Nice. Het Hof oordeelt hierover als volgt. Het betoog van Edison dat het Gerecht ten onrechte geen “functionele” benadering heeft gevolgd om de draagwijdte van de termen “brandstoffen (waaronder motorbenzine)”, “verlichtingsstoffen” en “motorbrandstoffen” te beoordelen wordt door het Hof ongegrond verklaard aangezien Edison niet heeft aangegeven op welke specifieke punten van het bestreden arrest haar betoog betrekking heeft. Het betoog dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting in punten 41, 46 en 54 is niet ter zake dienend aangezien grieven tegenover een overweging die ten overvloede is geformuleerd niet tot vernietiging van die beslissing kunnen leiden. Het betoog dat het Gerecht een tegenstrijdige redenering maakt, berust op een onvolledige lezing van het arrest. Het betoog dat het Gerecht geen rekening heeft gehouden met het feit dat “elektrische energie” is opgenomen in de door het EUIPO gepubliceerde indicatieve en niet-uitputtende lijst met voorbeelden van waren en diensten is niet-ontvankelijk. Het Gerecht is bij uitsluiting bevoegd om de waarde van het bewijs te beoordelen en Edison heeft niet aangetoond of gesteld dat de beoordeling berustte op een onjuiste opvatting. Het betoog dat het Gerecht zijn redenering in punt 48 van het bestreden arrest ten onrechte heeft gebaseerd op het arrest van 14 maart 2017 is onvoldoende duidelijk uiteengezet en is niet-ontvankelijk verklaard. Het argument waarmee Edison de in de eerste aanleg voor het Gerecht aangevoerde grief ongewijzigd herhaalt wordt niet-ontvankelijk verklaard, aangezien Edison niet wijst op een onjuiste rechtsopvatting waarvan het Gerecht blijkt zou hebben gegeven. Het betoog waarin wordt opgekomen tegen de waarde die het Gerecht hecht aan de hem voorgelegde bewijzen is niet-ontvankelijk aangezien dit niet tot de bevoegdheid van het Hof behoort.

 

Met betrekking tot het tweede middel komt het Hof tot het oordeel dat er geen sprake is van schending van procedurele rechten en geen schending van artikel 75 van de Gemeenschapsmerkenverordening nu Edison de reeds voor het Gerecht aangevoerde argumenten slechts herhaald zonder aan te geven in welk opzicht sprake is van een onjuiste rechtsopvatting en het Gerecht heeft de bevestiging van de beslissing toereikend gemotiveerd. Het tweede middel wordt niet-ontvankelijk verklaard.

 

C-121/19 - ECLI:EU:C:2020:714

 

Nelisa de Bruin