HvJEU over beoordeling onderscheidend vermogen van een teken bestaande uit kleurpatronen op vervoermiddelen

12-02-2021 Print this page
Auteur:
Nelisa de Bruin
IEPT20201008, HvJEU, Aktiebolaget Östgötatrafiken v PRV

Beoordeling onderscheidend vermogen van een teken bestaande uit kleurpatronen die worden aangebracht op vervoermiddelen: met name moet rekening gehouden worden met perceptie door het relevante publiek en niet hoeft worden nagegaan of dit teken significant afwijkt van de norm of van wat in de betrokken economische sector gangbaar is.

 

 

MERKENRECHT


Verzoekster in het hoofdgeding is houder van een drietal beeldmerken die bij de PRV zijn ingeschreven voor verschillende voertuig- en vervoersdiensten van klasse 39 in de zin van de Overeenkomst van Nice en omschreven als “Beschildering van voertuigen in de kleuren rood, wit en oranje, zoals aangeduid”. De PRV heeft deze aanvragen afgewezen op grond dat de als merk aangevraagde tekens louter decoratief van aard waren, niet als aanduiding konden worden opgevat van diensten waarop deze aanvragen betrekking hebben en derhalve elk onderscheidend vermogen misten. 


De verwijzende rechter wenst te vernemen of artikel 3 lid 1 onder b van de Merkenrichtlijn 2008 aldus moet worden uitgelegd dat het onderscheidend vermogen van een als merk voor een dienst aangevraagd teken dat bestaat uit kleurpatronen en dat bestemd is om uitsluitend en systematisch op een bepaalde wijze te worden aangebracht op een groot deel van de goederen waarmee deze dienst wordt verricht, moet worden beoordeeld in samenhang met die goederen, en of daarbij moet worden nagegaan of dit teken significant afwijkt van de norm of van wat in de betrokken economische sector gangbaar is. 


Het hof overweegt dat bij de beoordeling van het onderscheidend vermogen van een teken bestaande uit kleurpatronen die uitsluitend en systematisch worden aangebracht op de betreffende goederen met name rekening moet worden gehouden met de perceptie door het relevante publiek. De gemiddelde consument moet in staat zijn de vervoersdiensten van deze onderneming zonder gevaar voor verwarring te onderscheiden van diensten die door andere ondernemingen worden verricht. 


Daarnaast overweegt het hof dat de als merk aangevraagde tekens niet samenvallen met de vorm of de verpakking van de goederen en evenmin de fysieke ruimte voorstellen waarin de diensten worden verricht waardoor bij de beoordeling van het onderscheidend vermogen niet hoeft te worden nagegaan of het teken significant afwijkt van de norm of van wat in de betrokken economische sector gangbaar is. 


C-456/19 - ECLI:EU:C:2020:813