‘Normaal gebruik’ bij verkoop tweedehands onderdelen of accessoires van dure luxesportauto Testarossa

31-12-2020 Print this page
IEPT20201022, HvJEU, Ferrari

Een merk is ‘normaal gebruikt’ voor alle waren indien sprake is van gebruik voor bepaalde van de waren, zoals dure luxesportauto’s of enkel voor onderdelen of accessoires van bepaalde van de waren: het enkele feit dat de auto’s waarvoor een merk is gebruikt, als „sportauto’s” worden aangemerkt, volstaat niet om te oordelen dat zij tot een zelfstandige subcategorie van auto’s behoren. Een merk wordt ‘normaal gebruikt’ door de houder wanneer: de houder tweedehands waren die onder dit merk in de handel zijn gebracht, verkoopt en de houder bepaalde diensten verricht die betrekking hebben op de onder dat merk reeds verkochte waren, op voorwaarde dat deze diensten onder dat merk worden verricht. Artikel 351 VWEU laat rechterlijke instantie van lidstaat vrij in toepassing van verdrag dat vóór 1 januari 1958 is gesloten: totdat eventuele onverenigbaarheden tussen het VWEU en dat verdrag kunnen worden opgeheven. Bewijslast voor “normaal” gebruik rust op houder van het merk: de houder is het best in staat om het bewijs te leveren.

 

MERKENRECHT

 

Ferrari is houdster van het internationale en het Duitse merk ‘Testarossa’ en heeft van 1984 tot 1991 een sportwagenmodel met de benaming Testarossa verkocht. Het Landgericht Düsseldorf heeft de doorhaling wegens verval van de merken van Ferrari gelast op grond dat Ferrari gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar in Duitsland en Zwitserland geen normaal gebruik van deze merken had gemaakt voor de waren waarvoor deze merken zijn ingeschreven. Ferrari heeft hiertegen beroep ingesteld. Dit leidde tot prejudiciële vragen over het ‘normaal gebruik’. Tussen 2011 en 2016 heeft Ferrari onderdelen en accessoires voor de voertuigen geleverd die zijn voorzien van de merken. De vraag is of dit voldoende is om te kunnen spreken van een ‘normaal gebruik’.

 

Het Hof beantwoordt de eerste en derde prejudiciële vragen als volgt. Artikel 12 lid 1 en artikel 13 van richtlijn 2008/95 moeten worden uitgelegd dat een merk dat is ingeschreven voor een categorie van waren en onderdelen daarvan ‘normaal is gebruikt’ voor alle waren die tot deze categorie behoren en de onderdelen daarvan wanneer slechts sprake is van een dergelijk gebruik voor bepaalde van deze waren, zoals dure luxesportauto´s of enkel voor de onderdelen of accessoires van bepaalde van deze waren, tenzij de consument die dezelfde waren wenst te kopen deze opvat als een zelfstandige subcategorie van de warencategorie waarvoor het merk is ingeschreven. Het enkele feit dat de auto’s waarover het merk is gebruikt als sportauto’s kunnen worden aangemerkt, volstaat niet om te oordelen dat zij tot een zelfstandige subcategorie van auto’s behoren. Dat Ferrari de merken heeft gebruikt voor onderdelen en accessoires van “zeer dure luxesportauto’s” is dan ook niet voldoende om tot de slotsom te komen dat zij deze merken enkel heeft gebruikt voor een deel van de waren waarop deze merken betrekking hebben.

 

Het Hof is van oordeel dat artikel 12 lid 1 van richtlijn 2008/95 zodanig moet worden uitgelegd dat sprake is van een normaal gebruik van een merk door de houder wanneer de houder tweedehands waren die onder dit merk in de handel zijn gebracht, verkoopt en dat ook sprake is van een normaal gebruik van een merk door de houder wanneer deze bepaalde diensten verricht die betrekking hebben op de onder dat merk reeds verkochte waren, op voorwaarde dat deze diensten onder dat merk worden verricht.

 

Met betrekking tot artikel 351 VWEU oordeelt het Hof dat deze bepaling een rechterlijke instantie in een lidstaat toestaat een verdrag toe te passen dat is gesloten tussen een lidstaat van de Unie en een derde land vóór 1 januari 1958 of, voor de lidstaten die tot de Unie zijn toegetreden vóór de datum van hun toetreding, dat bepaalt dat het gebruik van een in die lidstaat ingeschreven merk op het grondgebied van dit derde land in aanmerking moet worden genomen om te bepalen of dit merk normaal is gebruikt in de zin van artikel 12 lid 1 van richtlijn 2008/95, totdat met een van de in artikel 351, tweede alinea, VWEU bedoelde middelen eventuele onverenigbaarheden tussen het VWEU en dat verdrag kunnen worden opgeheven.

 

Tenslotte oordeelt het Hof dat de bewijslast voor het feit dat een merk normaal is gebruikt op de houder van het merk rust.

 

C-720/18 en C-721/18 - ECLI:EU:C:2020:854

 

Nelisa de Bruin