Internationale rechtsmacht aangenomen voor Gibraltar hangende een procedure na Brexit

11-07-2022 Print this page
IEPT20211005, Hof Den Haag, PHL v Nikon

Bevoegdheid Nederlandse rechter inzake in Gibraltar gevestigde verweerder voor en na brexit. Bij het instellen van de procedure in eerste aanleg (voor de brexit) was de Nederlandse rechter krachtens artikel 125(5) UMVo bevoegd tot kennisneming van (ten minste) het deel van het geschil dat betrekking heeft op handelingen of dreigende handelingen op Nederlands grondgebied. Na de brexit is de Nederlandse rechter als rechter van de vestigingsplaats van de eiser op grond van artikel 125(2) UMVo paneuropees bevoegd ter zake in Gibraltar gevestigde verweerder PHL. Proceseconomische  argumenten rechtvaardigen in dit bijzondere geval een uitzondering voor wat betreft de paneuropese bevoegdheid op het beginsel dat internationale bevoegdheid moet worden vastgesteld aan de hand van de situatie ten tijde van het aanhangig maken van de procedure in eerste aanleg (het zogeheten perpetuatio fori-beginsel).


INTERNATIONALE RECHTSMACHT
 

In het midden kan blijven of het oordeel van de rechtbank dat de Nederlandse rechter ten tijde van het instellen van de procedure in eerste aanleg krachtens artikel 125, tweede lid, en 126, eerste lid, UMVo bevoegd was ter zake van inbreuken op het grondgebied van alle lidstaten van de Europese Unie, juist is. Ook als dat oordeel onjuist zou zijn, bestaat er geen grond voor vernietiging van het vonnis. In het onderhavige geval bestaat namelijk reden om af te wijken van het beginsel dat de bevoegdheid moet worden vastgesteld op basis van de situatie zoals die bestond ten tijde van het aanhangig maken van de procedure in eerste aanleg en is de Nederlandse rechter in ieder geval bevoegd vanaf het moment dat het Verenigd Koninkrijk de Europese Unie heeft verlaten (hierna: de brexit). 

 

Vanaf de brexit is de Nederlandse rechter krachtens artikel 125, tweede lid, UMVo bevoegd ter zake van inbreuken op het grondgebied van alle lidstaten van de Europese Unie (hierna kortweg: paneuropees bevoegd).

 

Voor zover artikel 125 UMVo zo zou moeten worden uitgelegd dat de Nederlandse rechter nog niet paneuropees bevoegd was ten tijde van het aanhangig maken van de procedure in eerste aanleg, moet in dit bijzondere geval toch paneuropese internationale bevoegdheid worden aangenomen op de grond dat de Nederlandse rechter op basis van de huidige situatie wel paneuropees bevoegd is. De omstandigheden van dit geval rechtvaardigen namelijk een uitzondering op het beginsel dat internationale bevoegdheid moet worden vastgesteld aan de hand van de situatie ten tijde van het aanhangig maken van de procedure in eerste aanleg (het zogeheten perpetuatio fori-beginsel).

In dit bijzondere geval pleiten proceseconomische argumenten voor het aannemen van bevoegdheid. Afwijzing van paneuropese bevoegdheid in deze procedure leidt namelijk enkel tot een nodeloze vertraging in de beslechting van het geschil.

 

Een uitzondering op het perpetuatio fori-beginsel is in dit bijzondere is geval ook niet strijdig met de ratio van dat beginsel. Het beginsel is gebaseerd op de gedachte dat voor de praktijk onwerkbare resultaten en rechtsonzekerheid kunnen ontstaan als rechterlijke bevoegdheid die bestaat op het moment van het aanhangig maken van de procedure in eerste aanleg, tijdens de procedure verloren kan gaan. Die onwerkbare resultaten en rechtsonzekerheid doen zich niet of minder voor in de omgekeerde situatie, zoals deze zaak, dat rechterlijke bevoegdheid (mogelijk) nog niet bestond ten tijde van het aanhangig maken van de procedure in eerste aanleg, maar gedurende de behandeling van het bevoegdheidsgeschil ontstaat.

 

Artikel 125, eerste lid, UMVo biedt bij een letterlijke lezing geen basis voor internationale rechtsmacht, omdat Gibraltar geen (onderdeel van een) lidstaat van de Europese Unie was. Als artikel 125, eerste lid, UMVo in dit geval toch basis voor internationale bevoegdheid zou hebben geboden, blijft onduidelijk bij welk gerecht Nikon de zaak aanhangig had moeten maken. Vast staat namelijk dat voor het grondgebied van Gibraltar geen rechtbank voor het Uniemerk was aangewezen. Dat de rechtbank in Londen bevoegd zou zijn, zoals door PHL gesuggereerd is, is mede gelet op de verschillende opinies die partijen daarover hebben overgelegd, naar het oordeel van het Hof ook geenszins evident.

 

Geen prejudiciële vragen: Niet valt in te zien dat de uitleg van de hiervoor genoemde bevoegdheidsregels van belang is voor een veelheid aan vorderingsrechten of geschillen. Daarbij weegt mee dat de belangrijkste rechtsvragen betrekking hebben op een situatie die inmiddels achterhaald is door de Brexit.

 

Het hof bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis in incident van de rechtbank Den Haag van 1 augustus 2018 (IEPT20200311)

 

IEPT20211005, Hof Den Haag, PHL v Nikon
ECLI:NL:GHDHA:2021:2856