HR: Geen omkering bewijslast bij uitputting nu geen reëel gevaar van afscherming nationale markten is aangetoond

23-12-2022 Print this page
IEPT20221223, HR, Sporttrading v Converse
(Met dank aan Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek)

Geen omkering bewijslast: de verwijzing in de bijzondere bewijsregel uit het arrest Van Doren/Lifestyle naar een exclusief distributiesysteem brengt niet mee dat in het geval dat de merkhouder zijn waren binnen de EER in de handel brengt door middel van een exclusief distributiesysteem, steeds een reëel gevaar bestaat dat de nationale markten worden afgeschermd. Het hof heeft miskend dat de veroordeling van twee of meer partijen tot betaling van de proceskosten hoofdelijk is: zonder voldoende motivering valt niet in te zien waarom de omstandigheid dat Converse c.s. de procedure tegen Sporttrading c.s. bij één dagvaarding zijn begonnen en dat Sporttrading c.s. gezamenlijk verweer hebben gevoerd, een afwijking van het genoemde uitgangspunt kan rechtvaardigen. De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden: geen nadere motivatie door de Hoge Raad vereist. Curator wordt verwezen in de proceskosten: de hoogte van het bedrag zal dienovereenkomstig de Indicatietarieven worden beslist.

MERKENRECHT - UITPUTTINGPROCESRECHT

Converse klaagt met succes dat de rechtbank haar ten onrechte met het bewijs heeft belast. De bewijslast met betrekking tot de gestelde uitputting van het merkrecht rust naar het oordeel van het hof op de curator Sporttrading.

 

De stelling van de curator dat de merkrechten waarop Converse c.s. zich beroepen, zijn uitgeput, is een bevrijdend verweer. Volgens art. 150 Rv rusten de stelplicht en de bewijslast ter zake in beginsel op de curator.

 

Voor omkering van de bewijslast is volgens het arrest Van Doren/Lifestyle vereist dat de derde – in dit geval de curator – aantoont dat er een reëel gevaar bestaat dat de nationale markten worden afgeschermd wanneer hij zelf moet bewijzen dat de waren door de merkhouder of met diens toestemming in de EER in de handel zijn gebracht. 

 

Wat de curator over dit gevaar heeft gesteld, is niet voldoende om de conclusie te dragen dat er een reëel gevaar voor marktafscherming bestaat als hij met het bewijs wordt belast. 

 

Het gaat erom dat de derde aantoont dat een reëel gevaar bestaat dat de nationale markten worden afgeschermd wanneer hij zelf moet bewijzen dat sprake is van uitputting. Een dergelijk gevaar zal zich KUNNEN voordoen indien de merkhouder zijn waren binnen de EER in de handel brengt door middel van een exclusief distributiesysteem. Het gebruik van een exclusief distributiesysteem brengt echter niet noodzakelijkerwijs mee dat een reëel gevaar bestaat dat de nationale markten worden afgeschermd wanneer de derde zelf moet bewijzen dat sprake is van uitputting.

 

De Hoge Raad ziet geen aanleiding prejudiciële vragen te stellen aan het HvJEU over de uitleg van de bijzondere bewijsregel in het arrest Van Doren/Lifestyle.

 

Een onderbouwing van de gewenste hoofdelijke veroordeling is immers niet vereist. Zonder nadere motivering valt niet in te zien waarom de omstandigheid dat Converse de procedure tegen Sporttrading bij één dagvaarding zijn begonnen en dat er gezamenlijk verweer is gevoerd, een afwijking van het genoemde uitgangspunt kan rechtvaardigen.

 

De Hoge Raad verwerpt het principale beroep, maar vernietigt het arrest uitsluitend voor zover het Hof heeft bepaald dat de proceskostenveroordeling niet hoofdelijk is en bepaald dat deze dus wel hoofdelijk is.

 

IEPT20221223, HR, Sporttrading v Converse
ECLI:NL:HR:2022:1942