DJ krijgt geen inzage in hoogte van de royaltypercentages van co-producers

18-01-2024 Print this page
IEPT20230802, Rb Amsterdam, DJ v Spinnin Records

Een DJ procedeert al jaren tegen zijn voormalige platenmaatschappij. De zaak loopt nu bij het hof Den Bosch. Volgens de dj heeft de platenbaas, destijds ook zijn manager, tegen hem gelogen over de hoogte van royaltypercentages. Uit inhoud van de briefovereenkomst en het addendum volgt onvoldoende dat eiser recht heeft op hetzelfde percentage als co-producers. De gevorderde bescheiden zijn volgens [eiser] noodzakelijk voor de bewijsgaring in de (andere) procedure bij het gerechtshof Den Bosch, het aan die rechterlijke instantie om het inbrengen daarvan gelasten.

 

EXHIBITIE - VASTSTELLINGSOVEREENKOMST - UITGEEFOVEREENKOMST

 

Partijen geven ieder een andere uitleg aan artikel 22 van de vaststellingsovereenkomst. Volgens Spinnin is de bedoeling van het inzagerecht in de ‘in het kader van de exploitatie’ gemaakte afspraken en overeenkomsten om [eiser] inzage te geven in de exploitatie van zijn (aandeel in de) opnames, zodat hij kon nagaan of hij adequaat betaald werd. De inzage zou daarom zien op afspraken met licentienemers en partijen zoals Spotify en Apple en niet op afspraken van Spinnin met co-producers, omdat die voor de aanspraken van [eiser] irrelevant zijn.
 

[eiser] stelt echter dat de afspraken met co-producenten wel moeten worden aangemerkt als afspraken ‘in het kader van de exploitatie’. [eiser] stelt belang erbij te hebben de inhoud van die afspraken te kennen, in de eerste plaats omdat hij de exploitatie zelf ter hand wil nemen en daarvoor moet weten waar de rechten liggen.


In elk geval heeft [eiser] er belang bij om te weten welke rechten de co-producenten hebben overgedragen of welke licenties zij hebben verstrekt aan Spinnin en voor hoe lang. Aan dit belang is Spinnin tegemoet gekomen door het verstrekken van het genoemde overzicht. Daarnaast heeft Spinnin aangeboden om [eiser] inzage te geven in de aan het overzicht ten grondslag liggende overeenkomsten, zij het in geredigeerde vorm, zodat hij kan verifiëren of dat overzicht klopt. [eiser] vindt dat onvoldoende, omdat het hem te doen is om de percentages die Spinnin met de co-producenten heeft afgesproken, welke percentages in de ‘geredigeerde’ overeenkomsten niet zichtbaar zullen zijn. Spinnin heeft echter terecht aangevoerd dat het verstrekken van informatie over de percentages die Spinnin met de co-producers heeft afgesproken met het oog op de exploitatie van de tracks door [eiser] niet nodig is, aangezien die percentages niet de exploitatie van zijn rechten betreffen en bovendien vrij onderhandelbaar zijn.


Een ander argument op grond waarvan [eiser] meent recht te hebben op afschriften van de overeenkomsten is dat afwijkende afspraken met co-producers volgens hem van invloed kunnen zijn op zijn eigen royalty-aanspraken. Niet valt in te zien echter dat het Spinnin niet vrij stond om met co-producenten een ander percentage aan royalties af te spreken dan met [eiser], al moet worden gezegd dat meer transparantie daarover wenselijk zou zijn geweest en bij [eiser] wellicht door de inhoud van de briefovereenkomst en het addendum de indruk is gewekt dat de percentages gelijk zouden zijn en in elk geval voor [eiser] niet minder dan voor de anderen. Dat is echter onvoldoende om in dit geding aan te nemen dat [eiser] recht zou hebben op tenminste hetzelfde percentage als de co-producers.

 

De onder B gevorderde bescheiden zijn volgens [eiser] noodzakelijk voor de bewijsgaring in de procedure bij het gerechtshof Den Bosch, met name ter ondersteuning van de stelling dat [naam 3] destijds (in 2013) heeft ‘gelogen’ over de condities waaronder met derden werd gecontracteerd. Als het gerechtshof in Den Bosch van oordeel is dat die bescheiden (de overeenkomsten met de onder B genoemde partijen) voor de uitkomst van de zaak van belang zijn, is het aan die rechterlijke instantie om het inbrengen daarvan gelasten.

 

Spinnin heeft terecht aangevoerd dat onvoldoende aanleiding bestaat om in dit kort geding op een processuele beslissing van de bodemrechter, in een zaak die al jaren aanhangig is, vooruit te lopen. Ook deze vordering ligt daarom voor afwijzing gereed.

 

ECLI:NL:RBAMS:2023:4976