Geen exclusiviteit rondom uitgeven van verkeersleermiddelen

17-01-2024 Print this page
IEPT20230809, Rb Den Haag, Verjo-VEKA v CBR

CBR en de twee uitgevers hebben sinds 2003 intensief samengewerkt. Beide partijen gingen ervan uit dat Verjo en VekaBest exclusieve rechten hadden om de Rijopleiding in Stappen(RIS)-leermiddelen uit te geven, maar dat er geen overeenstemming is of was over de vraag of en onder welke voorwaarden deze exclusiviteit kan worden beëindigd. Het is niet aannemelijk dat Verjo en VekaBest op enig moment een altijddurend, niet voor opzegging vatbaar recht hebben verworven. De voorzieningenrechter oordeelt dat het voornemen van het CBR om andere geïnteresseerde partijen toe te laten tot de RIS-markt niet onrechtmatig is.


AUTEURSRECHT - UITGEEFOVEREENKOMST

 

Verjo en VekaBest exploiteren ieder een onderneming die verkeersleermiddelen uitgeeft en verkoopt ter voorbereiding op het theorie en/of praktijkexamen dat bij het CBR moet worden afgelegd voor het verkrijgen van een geldig rijbewijs.

 

Na een proef in Gelderland heeft het CBR in 2002, samen met enkele andere organisaties, waaronder het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en BOVAG, NOVEM, FAM en ROVG, maar zonder uitgevers een rijlesmethodologie geïntroduceerd onder de naam 'Rijopleiding in Stappen'. In 2003 heeft het CBR de drie uitgevers in de leermiddelenbranche benaderd voor het uitgeven van de RIS-leermiddelen, echter uitgevers wilden niet betalen voor een licentie. Na een tegenvoorstel heeft CBR 'als eigenaar van de teksten' aan Verjo en VekaBest de teksten van het RIS-werkboek voor leerlingen ter beschikking gesteld tegen een eenmalige betaling van € 7.500 vergezeld van een vrijwaringsverklaring. In 2011 is gesproken over een (nieuwe) licentieovereenkomst.

 

Vanaf 2021 is tussen partijen discussie over de vraag of andere partijen dan Verjo en VekaBest RIS-leermiddelen zouden mogen uitgeven. Verjo en VekaBest zouden auteursrechthebbende zijn op de leermiddelen, dan wel hebben zij een exclusief licentierecht verkregen.

 

Vaststaat dat partijen van elkaar afhankelijk zijn.

 

In dit kort geding gaat het erom of Verjo en VekaBest exclusieve rechten hebben verworven om RIS-leermiddelen uit te geven en op de markt te brengen. Aangezien deze rechten alleen maar kunnen bestaan in een contractuele verhouding met het CBR, is alleen voorstelbaar dat uit de rechtsrelatie van partijen voortvloeit dat het CBR zich heeft verbonden om deze uitgeefrechten niet ook aan andere partijen aan te bieden.

 

Het is onvoldoende aannemelijk geworden dat de rechten van Verjo en Verka Best verder gaan dan een recht tot het uitgeven van teksten die zijn opgesteld, althans zijn goedgekeurd door het CBR en die mogen worden voorzien van (beeld)merken waarvan het CBR rechthebbende is.

 

Uit niets blijkt dat het CBR enig recht heeft overgedragen, de afspraken zien alleen op het uitgeven en op vrijwaring voor eventuele IE-aanspraken. Er is geen aanknopingspunt voor exclusiviteit. Dat het CBR uitging van een zekere mate van exclusiviteit lijkt af te leiden uit de uitlatingen van een (project)manager die spreek over 'kopen' en 'mede-eigenaarschap', maar dat is onvoldoende voor onvoorwaardelijke (tijdelijke) exclusiviteit.

 

Uit het voorgaande volgt dat partijen sinds 2003 intensief hebben samengewerkt en dat beide partijen ervan uitgingen dat Verjo en VekaBest exclusieve rechten hadden om de RIS-leermiddelen uit te geven, maar dat er geen overeenstemming is of was over de vraag of en onder welke voorwaarden deze exclusiviteit kan worden beëindigd. Zolang niets wijst op overeenstemming op dat punt, is niet aannemelijk dat Verjo en VekaBest op enig moment een altijddurend, niet voor opzegging vatbaar recht hebben verworven.

 

IEPT-versie volgt later
ECLI:NL:RBDHA:2023:12208