Dat HR de thuiskopievergoedingzaak afdoet zonder motivering ex 81 RO is geen kennelijke, voldoende gekwalificeerde schending Unierecht
20-02-2024 Print this pageGeen procedurele schending Hoge Raad door zonder motivering verzoek om prejudiciële vragen te stellen af te wijzen: uit nationale rechtsgang blijkt voldoende waarom geen prejudiciële vragen zijn gesteld. Geen sprake van arbitraire of kennelijk onredelijke beslissing. Tevens geen materiële schending van Unierecht ten aanzien van thuiskopieheffing bij deze afdoeningswijze: ruime benadering begrip ’billijke compensatie’ biedt ruimte voor Nederlands model. Vrijstellings- én restitutieregeling niet beide verplicht in thuiskopiestelsel. Onvoldoende onderbouwd dat sprake is van overcompensatie.
Op basis van de Auteursrechtrichtlijn dient voor het maken van een thuiskopie van werken waarop auteursrecht rust een vergoeding betaald te worden (de zogenaamde thuiskopieheffing). In Nederland wordt de thuiskopieheffing afgedragen door importeurs en fabrikanten van gegevensdragers. HP en Dell zijn zo’n importeur en/of fabrikant en FIAR is hun branchevereniging. HP c.s. stellen zich op het standpunt dat het Nederlandse stelsel van de thuiskopievergoeding in strijd is met Unierecht omdat (i) de billijke vergoeding op de verkeerde grondslag wordt berekend, (ii) het stelsel niet voorziet in een vrijstellingsregeling en (iii) een te hoog bedrag aan vergoedingen wordt geïncasseerd.
HP c.s. hebben in een eerdere procedure tot in cassatie over bovenstaande materieelrechtelijke punten geprocedeerd. In die procedure zijn HP c.s. door het gerechtshof Den Haag in het ongelijk gesteld. De Hoge Raad heeft de klachten van HP c.s. vervolgens met toepassing van art. 81 RO zonder motivering verworpen. HP c.s. menen dat de Hoge Raad Unierecht geschonden heeft, omdat hij prejudiciële vragen had moeten stellen aan het Hof van Justitie en hij de beslissing om geen vragen te stellen in ieder geval had moeten motiveren. In deze procedure stellen HP c.s. de Staat aansprakelijk voor deze gestelde schending. Hun vordering wordt afgewezen, om de volgende redenen.
Benadeelden van een schending van Unierecht kunnen alleen aanspraak maken op schadevergoeding wanneer er, naast andere voorwaarden, sprake is van een kennelijke, voldoende gekwalificeerde schending van dat voorschrift. In het geval van een gestelde schending van Unierecht door een rechterlijke instantie dient deze toets met een grotere terughoudendheid uitgevoerd te worden dan in het geval van lidstaataansprakelijkheid. De rechtbank is van oordeel dat van een kennelijke, voldoende gekwalificeerde schending geen sprake is. Gelet op de nationale procedure als geheel levert de toepassing van art. 81 RO in dit geval geen strijd op met het Unierecht, nationaal recht of de eisen die op basis van art. 6 EVRM aan een eerlijk proces worden gesteld. Verder concludeert de rechtbank dat in het geval van de beslissingen over de materieelrechtelijke punten (i) en (ii) geen sprake is van een kennelijke en voldoende gekwalificeerde schending. Ten aanzien van de materieelrechtelijke schending (iii) hebben HP c.s. onvoldoende gesteld.
IEPT20231108, Rb Den Haag, HP c.s. v Staat
Zie ook:
Hoge Raad, 7 december 2018, HP v De Staat en Thuiskopie
Hof Den Haag, 23 mei 2017, HP v De Staat en Thuiskopie
Rb Den Haag, 14 januari 2015, Acer v De Staat en Thuiskopie