Geschil tussen een Nederlands en een Amerikaans bedrijf die allebei 'software as a service' aanbieden en in het verleden hebben samengewerkt. Vervolg op ECLI:NL:RBROT:2022:11082. De rechtbank komt terug op haar beslissing dat het litispendentieberoep van het Amerikaanse bedrijf faalt. De procedure tussen de bedrijven wordt aangehouden totdat in de Verenigde Staten vonnis is gewezen. De vorderingen van het Nederlandse bedrijf tegen de voormalig oprichter/directeur van het Amerikaanse bedrijf op grond van bestuurdersaansprakelijkheid zijn toewijsbaar. Teneinde processuele complicaties te voorkomen en omdat niet valt uit te sluiten dat de beslissing over de IE-rechten van belang kan zijn voor de schade zal de rechtbank nu geen deelvonnis wijzen, maar de zaak aanhouden.
Het gaat om een conflict tussen twee bedrijven die software as a service aanbieden (en de voormalig oprichter/directeur van een van die twee bedrijven). De twee bedrijven hebben in het verleden samengewerkt. Hoe de toenmalige overeenkomst moet worden gezien is in geschil, en ook de vraag of deze overeenkomst kan worden opgezegd. Partijen wensen allebei door te gaan met het aanbieden van software aan klanten. De eisende partij, die in Nederland is gevestigd, meent dat beide bedrijven auteursrechten op (het grootste deel van) de software hebben en streeft in de kern naar een oplossing waarbij beide partijen de software kunnen blijven verhandelen, eventueel met een verdeling van de wereld in territoria. De gedaagde partij, gevestigd in de VS, is het daar niet mee eens. Zij meent als enige rechthebbende te zijn op de software, en vindt dat zij dus als enige mag bepalen wie de dienst mag aanbieden. Het geschil is zeer hoog opgelopen. Er wordt ook in de VS over de problemen geprocedeerd. In die procedure is het Amerikaanse bedrijf de eisende partij, en het Nederlandse bedrijf de gedaagde partij.
[gedaagde 1] verzoekt de rechtbank daarom terug te komen op haar beslissing om de zaak niet, vanwege litispendentie, aan te houden. dBV verzet zich. De rechtbank komt niet terug op haar beslissing waar het [gedaagde 2] betreft.
De rechtbank komt wel terug op haar beslissing waar het de zaak tegen [gedaagde 1] betreft. Daartoe is het volgende redengevend. Op basis van de mededelingen van de District Court moet als vaststaand worden aangenomen dat, anders dan de rechtbank eerder aannam, de procedure daar eerder is aangevangen dan deze procedure.
In de procedure in de VS zijn, voor wat betreft de wezenlijke geschilpunten aangaande de IE-rechten op de software, dezelfde geschilpunten aan de orde als in deze procedure; de posities daar zijn min of meer het spiegelbeeld van de posities hier. Dat in deze procedure meer wordt gevorderd doet daaraan niet af. In dit geval dreigt dus, als beide procedures worden voortgezet, de situatie te ontstaan dat er, op de cruciale punten van de eigendom van de IE-rechten en de oorspronkelijkheid van de broncode, twee in Nederland executabele rechterlijke uitspraken zijn die mogelijk (geheel of gedeeltelijk) onverenigbaar met elkaar zijn. Dat is de situatie die artikel 12 Rv beoogt te voorkomen.
Daarbij komt dat deze procedure niet gereed is voor het wijzen van een eindvonnis tegen [gedaagde 1] . Daarvoor is nader onderzoek nodig. In de VS wordt inmiddels onderzoek verricht. Het onderzoeken van de broncode, dat daar op relatief korte termijn is gepland en mogelijk inmiddels zelfs is gebeurd, is ook voor de onderhavige procedure in elk geval zinvol en mogelijk zelfs noodzakelijk.
Iedere beslissing wordt aangehouden