2022

Print this page

IEPT20221222, HvJEU, Louboutin v Amazon

Marktplaats: Inbreukmakend gebruik van een merk (artikel 9(2)(a) Uniemerkenverordening). De beheerder van een website voor onlineverkoop die naast zijn eigen verkoopaanbiedingen ook een onlinemarktplaats omvat, kan worden geacht zelf gebruik te maken van een Uniemerk wanneer derde verkopers op die marktplaats zonder toestemming van de houder van dat merk dergelijke van dat teken voorziene waren te koop aanbieden, indien een normaal geïnformeerde en redelijk oplettende gebruiker van die website een verband legt tussen de diensten van die beheerder en het betrokken teken, hetgeen met name het geval is wanneer die gebruiker, gelet op alle elementen die de betrokken situatie kenmerken, de indruk kan krijgen dat de beheerder zelf in eigen naam en voor eigen rekening de van dat teken voorziene waren in de handel brengt. 

 

IEPT20221117, HvJEU, Novartis v Abacus

Gerechtvaardigd ompakken ingeval zichtbare sporen van opening buitenverpakking in lidstaat van invoer weerstand oproepen en effectieve marktoegang belemmeren. De houder van een Uniemerk heeft niet het recht om zich ertegen te verzetten dat een parallelimporteur een geneesmiddel verhandelt dat is omgepakt in een nieuwe buitenverpakking waarop dat merk is aangebracht wanneer het vervangen van het middel tegen knoeien van de oorspronkelijke buitenverpakking van dat geneesmiddel overeenkomstig artikel 47 bis, lid 1, van richtlijn 2001/83 zichtbare sporen van opening op die verpakking achterlaat en die sporen op de markt van de lidstaat van invoer of op een belangrijk deel daarvan bij een beduidend percentage van de consumenten een dermate grote weerstand tegen de aldus omgepakte geneesmiddelen oproepen dat de effectieve toegang tot die markt wordt belemmerd, hetgeen per geval moet worden vastgesteld.

 

IEPT20221117, HvJEU, Impexeco en PI Pharma v Novartis
Merkinbreuk en ompakken van generiek geneesmiddel in buitenverpakking met merk referentiegeneesmiddel door parallelimporteur? Ompakken geneesmiddelen. De houder van het merk van een referentiegeneesmiddel en van het merk van een generiek geneesmiddel kan zich ertegen verzetten dat een parallelimporteur dit uit een lidstaat ingevoerd generiek geneesmiddel verhandelt in een andere lidstaat wanneer dat geneesmiddel is omgepakt in een nieuwe buitenverpakking waarop het merk van het overeenkomstige referentiegeneesmiddel is aangebracht, tenzij, ten eerste, de twee geneesmiddelen volstrekt identiek zijn en, ten tweede, de vervanging van het merk voldoet aan de voorwaarden die zijn geformuleerd in punt 79 van het arrest van 11 juli 1996, Bristol-Myers Squibb e.a. (C‑427/93, C‑429/93 en C‑436/93, EU:C:1996:282), in punt 32 van het arrest van 26 april 2007, Boehringer Ingelheim e.a. (C‑348/04, EU:C:2007:249), en in punt 28 van het arrest van 17 mei 2018, Junek Europ-Vertrieb (C‑642/16, EU:C:2018:322).

 

IEPT20221222, HvJEU, Euroaptieka
De Letse wetgeving die reclame voor geneesmiddelen op basis van prijzen, speciale aanbiedingen of gecombineerde verkoop van geneesmiddelen met andere producten verbiedt, is verenigbaar met het Unierecht. Dergelijke reclame stimuleert het irrationele gebruik van geneesmiddelen en moet door de lidstaten worden verboden.

 

IEPT20221117, HvJEU, Harman v AB
Het Unierecht verzet zich niet tegen een rechterlijke praktijk die erin bestaat het dictum van de beslissing waarbij een inbreukvordering op een Uniemerk wordt toegewezen op te stellen in algemene bewoordingen die, wegens het algemene karakter ervan, het aan de voor de tenuitvoerlegging van deze beslissing bevoegde autoriteit overlaten om te bepalen op welke waren deze beslissing van toepassing is, voor zover de verweerder in het kader van de tenuitvoerleggingsprocedure de vaststelling van de waren waarop deze procedure betrekking heeft, kan betwisten en een rechter met inachtneming van de bepalingen van de Handhavingsrichtlijn [richtlijn 2004/48] kan nagaan en oordelen welke waren daadwerkelijk door de merkhouder of met diens toestemming in de EER in de handel zijn gebracht.

 

IEPT20221027, HvJEU, SodaStream v MySoda
Uitputting. Geen gegronde reden voor merkhouder om zich tegen verdere verhandeling te verzetten van waren die bestemd zijn om meermaals te worden hergebruikt en nagevuld wanneer navullende wederverkoper het oorspronkelijke merk heeft vervangen door een andere etikettering, doch daarbij het oorspronkelijke merk op die waren zichtbaar heeft gelaten, mits die nieuwe etikettering bij consumenten niet de onjuiste indruk wekt van het bestaan van een economische band tussen de wederverkoper en de merkhouder. Dit verwarringsgevaar dient globaal te worden beoordeeld, aan de hand van de vermeldingen op de waar en op de nieuwe etikettering ervan, alsmede tegen de achtergrond van de distributiepraktijken in de betrokken sector en de mate waarin de consumenten op de hoogte zijn van deze praktijken.

 

IEPT20221013, HvJEU, KP v TV, Gemeinde Bodman-Ludwigshafen

Rechtbank blijft bevoegd om in reconventie uitspraak te doen over de geldigheid van het Uniemerk, wanneer de hoofdvordering in conventie wordt ingetrokken. Doordat de reconventionele vordering de uitbreiding van het voorwerp van het geding met zich meebrengt, wordt zij dus autonoom ondanks dat verband met de hoofdvordering en blijft zij bestaan in geval van intrekking van de hoofdvordering.

 

IEPT20221013, HvJEU, Perfumesco v Procter Gamble

Artikel 10, lid 1, van richtlijn 2004/48 (handhavingsrichtlijn) verzet zich niet tegen beschermende maatregel wanneer goederen met toestemming van de houder zijn voorzien van Uniemerk, zonder toestemming in de handel zijn gebracht in de EER: artikel 10 van de handhavingsrichtlijn ziet op alle goederen waarvan is vastgesteld dat ze inbreuk maken op IE-rechten, zonder de toepassing van de corrigerende maatregel van vernietiging uit te sluiten. Merkenrechten vallen binnen werkingssfeer van de handhavingsrichtlijn. Het is aan de bevoegde nationale rechterlijke instanties om van geval tot geval te bepalen welke van de in artikel 10, lid 1, van richtlijn 2004/48 bedoelde maatregelen kan worden opgelegd.

 

IEPT20220908, HvJ EU, RTL v Grupo Pestana

Geen uitsluitend recht voor omroeporganisaties inzake doorgifte via de kabel. Artikel 1(3) van de Satelliet en kabelrichtlijn (93/83/EEG) roept geen uitsluitend recht voor omroeporganisaties in het leven om doorgifte via de kabel in de zin van deze bepaling toe te staan of te verbieden. Doorgifte via de kabel beperkt tot doorgifte door exploitanten van klassieke kabelnetten. Geen “doorgifte via de kabel” in geval van  de gelijktijdige, ongewijzigde en integrale doorgifte van televisie- of radioprogramma’s die per satelliet worden uitgezonden en voor ontvangst door het publiek zijn bestemd, wanneer deze doorgifte geschiedt door een andere organisatie dan een kabelmaatschappij in de zin van deze richtlijn, zoals een hotel.

 

IEPT20220908, HvJEU, Ametic

Collectieve beheersorganisaties mogen vrijstellingen en terugbetalingen toekennen wanneer dit gebeurt op basis van objectieve criteria die geen ruimte laten voor een beoordelingsmarge en tegen dergelijke besluiten onafhankelijk openstaat: een nationale regeling die bepaalt dat de toekenning van vrijstellingscertificaten en terugbetalingen tijdig moet gebeuren op basis van objectieve criteria die geen beoordelingsmarge laten aan de rechtspersoon kan voldoen aan de vereisten van artikel 5 lid 2 onder b). Om elk risico van partijdigheid van een rechtspersoon bij toekenning van vrijstellingscertificaten en terugbetalingen te vermijden moet tegen besluiten van deze rechtspersoon tot weigering van toekenning beroep kunnen worden ingesteld bij een onafhankelijke instantie. Collectieve beheersorganisaties mogen inzage vragen in de gegevens die nodig zijn voor de uitoefening van de controlebevoegdheden: de rechtspersoon en de beheerorganisaties zijn wel verplicht tot geheimhouding van gegevens voor zover die vertrouwelijk kunnen zijn.

 

IEPT20220714, HvJEU, Europese Commissie v Denemarken (Feta III)

Het Koninkrijk Denemarken is zijn verplichtingen krachtens artikel 13, lid 3, [Landbouwproductverordening] niet nagekomen door niet te hebben voorkomen dat Deense zuivelproducenten de beschermde oorsprongsbenaming (BOB) „feta” gebruiken ter aanduiding van kaas die niet voldoet aan het productdossier van die BOB, en door dat gebruik niet te hebben beëindigd. Ook indien deze producten bestemd zijn voor uitvoer naar derde landen.

 

IEPT20220707, HvJEU, Fennia v Philips
Merkhouder ingevolge productaansprakelijkheidsrichtlijn als producent aansprakelijk voor merkartikel. Artikel 3, lid 1, van de  richtlijn 85/374 moet zo worden uitgelegd dat het in deze bepaling bedoelde begrip „producent” niet vereist dat de persoon die zijn naam, zijn merk of een ander onderscheidingsteken op het product heeft aangebracht dan wel heeft toegestaan dat dit wordt aangebracht, zich ook op enige andere wijze als de producent van het product presenteert.

 

IEPT20220602, HvJEU, Classic Coach Company
Merk en handelsnaam. Ouder recht van slechts plaatselijke betekenis: Volstaat dat het oudere recht in de wetgeving van de betrokken lidstaat wordt erkend en in het economische verkeer wordt gebruikt, Niet vereist dat de houder van dat recht het gebruik van het jongere merk kan verbieden. Nog ouder recht versus ouder recht. Een derde heeft een ‘ouder recht’ wanneer de houder van het jongere merk weliswaar een in de nationale wetgeving erkend nog ouder recht heeft op het als merk ingeschreven teken, maar deze merkhouder krachtens deze nationale wetgeving de derde op basis van zijn nog oudere recht niet meer kan verbieden om gebruik te maken van zijn jongere recht.

 

IEPT20220519, HvJEU, Heitec v Heitech promotion

Merkenrecht. Geen stuiting rechtsverwerkingstermijn of beëindiging gedogen door een handeling, zoals een ingebrekestelling, waarmee de houder van een ouder merk of van een ander ouder recht zich tegen het gebruik van een jonger merk verzet zonder dat hij evenwel het nodige doet om een juridisch dwingende oplossing te verkrijgen. Geen verhindering rechtsverwerking wegens gedogen door de instelling van een beroep in rechte indien het gedinginleidend stuk weliswaar vóór het verstrijken van de rechtsverwerkingstermijn is neergelegd, maar wegens een gebrek aan zorgvuldigheid van de verzoekende partij niet voldeed aan de in het toepasselijke nationale recht voor de betekening ervan gestelde vereisten en om aan de verzoekende partij verwijtbare redenen pas ná het verstrijken van die termijn is geregulariseerd. Rechtsverweking wegens gedogen verhindert ook het indienen van nevenvorderingen of samenhangende vorderingen, zoals vorderingen tot schadevergoeding, informatieverstrekking of de vernietiging van waren.

 

IEPT20220428, HvJEU , NovaText v Universiteit van Heidelberg

Rechter dient in elke zaak bij de vaststelling van redelijke en evenredige proceskosten van artikel 15 van de Handhavingsrichtlijn rekening te kunnen houden met de specifieke kenmerken van die zaak.

 

IEPT20220428, HvJEU , Koch Media v FU

Aanmaningskosten advocaat komen voor vergoeding in aanmerking als “andere kosten” in de zin van artikel 14 van Handhavingsrichtlijn (2004/48). Nationale regeling toegestaan die bepaalt dat de vergoeding van “andere kosten” in een situatie waarin een inbreuk op dat recht door een natuurlijke persoon buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit is gepleegd, als forfaitair bedrag wordt berekend op basis van een vorderingswaarde die door deze regeling is geplafonneerd, tenzij de nationale rechter van oordeel is dat, gelet op de specifieke kenmerken van de bij hem aanhangige zaak, de toepassing van een dergelijk plafond onbillijk is.

 

IEPT20220423, HvJEU, Phoenix Contact v Harting
Niet toegestaan voorlopige maatregel tegen een octrooi-inbreuk te weigeren omdat het octrooi (nog) niet is bevestigd in oppositie of nietigheidsprocedure. Artikel 9(1) Handhavingsrichtlijn moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen nationale rechtspraak volgens welke verzoeken in kort geding wegens octrooi-inbreuk in beginsel moeten worden afgewezen wanneer de geldigheid van het betrokken octrooi niet op zijn minst is bevestigd door een beslissing in eerste aanleg die is gegeven in een oppositie- of nietigheidsprocedure.

 

IEPT20220426, HvJEU, Polen v Parlement en Raad

Uploadfilter houdt rechtmatige beperking van vrijheid van meningsuiting in. De specifieke aansprakelijkheidsregeling van artikel 17, lid 4, van richtlijn 2019/790 voor aanbieders van onlinediensten voor het delen van content een beperking inhoudt van de uitoefening van het door artikel 11 van het Handvest gewaarborgde recht op vrijheid van meningsuiting en van informatie van de gebruikers van deze diensten voor het delen van content. Beperking is bij wet gesteld. Beperking eerbiedigt het gewaarborgde recht van vrijheid van meningsuiting. Beperking beantwoordt aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen […]de door artikel 17, lid 2, van het Handvest gewaarborgde noodzaak van bescherming van de intellectuele eigendom. Aansprakelijkheidsmechanisme is niet alleen geschikt, maar blijkt ook kennelijk noodzakelijk om te voldoen aan de eisen van bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten. Geen onevenredige beperking vrijheid van meningsuiting.

 

IEPT20220324, HvJEU, Austro-Mechana v Strato

Reproductie voor privédoeleinden “op welke drager dan ook’ ziet ook op het maken van reservekopieën op een server van een cloudcomputingdienst. Nationaal recht mag bepalen dat de aanbieder van een cloudopslagdienst niet de betalingsplichtige is voor de betaling van de billijke compensatie aan de rechthebbenden voor privé-reservekopieën, waarin nationaal recht moet voorzien.

 

IEPT20220315, HvJEU, AMF

Informatie over de ophanden zijnde publicatie van een persartikel waarin aandacht wordt besteed aan een marktgerucht over een emittent van financiële instrumenten kan als voorkennis artikel 1, punt 1, van richtlijn 2003/6 (Marktmisbruikrichtlijn) worden aangemerkt, wanneer de informatie concreet is. Bij de beoordeling van het concrete karakter van de informatie, artikel 1, lid 1, van richtlijn 2003/124 (Uitvoeringsrichtlijn marktmisbruik), weegt mee: prijs waartegen de effecten worden verkocht, identiteit van de journalist en de daadwerkelijke invloed van de publicatie op de koers van de effecten. Bij een beoordeling of de publicatie van een markgerucht valt binnen het kader van de persvrijheid, artikel 21 Marktmisbruikverordening, weegt mee of de mededeling ten behoeve van journalistieke doeleinden is gedaan. Begrip ‘journalistieke doeleinden’ ziet ook op de openbaarmaking van informatie die deel uitmaakt van het proces dat tot die publicatie leidt.  De mededeling van voorwetenschap door een journalist is niet wederrechtelijk, wanneer: die mededeling werd gedaan in het kader van de normale uitoefening van het beroep van journalist, de mededeling noodzakelijk is, de mededeling voldoet aan het evenredigheidsbeginsel, de journalist de gedragscodes in acht heeft genomen en de journalist rekening heeft gehouden met de negatieve gevolgen van het openbaar maken van de mededeling van voorkennis.   

 

IEPT20220310, HvJEU, Maxxus v Globus

Bewijslast voor normaal gebruik in de zin van artikel 19 Merkenrichtlijn 2015 rust op de merkhouder. Bewijslast vormt geen tot de bevoegdheid van de lidstaten behorend procedurevoorschrift. Dezelfde wettelijke bescherming in alle lidstaten is essentieel. Artikel 19 Merkenrichtlijn 2015 verzet tegen een procedureregel van een lidstaat op grond waarvan, in een procedure tot vervallenverklaring wegens niet-gebruik van een merk, de verzoekende partij verplicht is om een marktonderzoek te verrichten naar het eventuele gebruik van dit merk door de houder en om haar vordering met een gesubstantieerd betoog te onderbouwen.

 

IEPT20220303, HvJEU, Acacia v BMW

Gemeenschapsrechter van lidstaat waar (dreigende) inbreuk plaatsvindt door in reclame te koop aanbieden en leveren (niet-grensoverschrijdend) bevoegd (artikel 82(5) GMoV): Tegen dergelijke handelingen kan namelijk een vordering wegens inbreuk worden ingesteld die overeenkomstig artikel 82, lid 5, van verordening nr. 6/2002 het grondgebied van één enkele lidstaat betreft. Dat de verweerder de beslissingen en maatregelen heeft genomen om deze handelingen in een andere lidstaat te verrichten, staat niet in de weg aan een dergelijke vordering (zie naar analogie arrest van 5 september 2019, AMS Neve e.a., C‑172/18, EU:C:2019:674, punt 65). Toepasselijk recht nevenvorderingen: Recht van lidstaat waar (dreigende) inbreuk plaatsvindt (“lex loci delicti”) van toepassing op vorderingen tot vernietiging inbreukmakende producten (“andere passende sanctie”, artikel 89(1)(5) GMoV). Recht van die lidstaat van toepassing op vorderingen tot schadevergoeding en tot verstrekking van (boekhoudkundige) informatie en documenten (“lex fori”)(“zaken niet in de verordening geregeld”, artikel 88(2) GMoV). Indien (dreigende) inbreuk plaatsvindt op het grondgebied van één lidstaat is het recht van die lidstaat het conform artikel 8(2) Rome II toepasselijke recht.