Artikel 7

Print this page

  weegschaal.png

 

(1) De duur der bescherming die door deze Conventie wordt toegekend, omvat het leven van de auteur en vijftig jaren na zijn dood.

(2) Voor cinematografische werken hebben de landen van de Unie evenwel de bevoegdheid te bepalen dat de duur der bescherming verstrijkt vijftig jaar nadat het werk met toestemming van de auteur voor het publiek toegankelijk is gemaakt of dat, bij gebreke van een zodanige gebeurtenis binnen vijftig jaar, te rekenen van de vervaardiging van dat werk, de duur der bescherming vijftig jaar na de vervaardiging verstrijkt.

(3) Voor anonieme of pseudonieme werken verstrijkt de duur der door deze Conventie toegekende bescherming vijftig jaar nadat het werk op geoorloofde wijze voor het publiek toegankelijk is gemaakt. Wanneer evenwel de door de auteur aangenomen schuilnaam geen enkele twijfel aan zijn identiteit laat, is de beschermingsduur die welke is voorzien in het eerste lid. Indien de auteur van een anoniem of pseudoniem werk zijn identiteit tijdens het hierboven aangegeven tijdvak openbaart is de toe te passen beschermingstermijn die welke is voorzien in het eerste lid. De landen van de Unie zijn niet gehouden de anonieme of pseudonieme werken te beschermen waarvan de auteur - naar men redelijkerwijs mag veronderstellen - sedert vijftig jaar dood is.

(4) Het is aan de wetgeving van de landen van de Unie voorbehouden de duur der bescherming van de fotografische werken en werken van toegepaste kunst die als werken van kunst worden beschermd, te regelen; deze beschermingsduur mag echter niet korter zijn dan een periode van vijfentwintig jaar te rekenen van de vervaardiging van dat werk.

(5) De beschermingstermijn na de dood van de auteur en de in het tweede, derde en vierde lid hierboven voorziene termijnen nemen een aanvang op de datum van de dood of van de in deze leden bedoelde gebeurtenis, maar de duur van deze termijnen wordt slechts berekend met ingang van de eerste januari van het jaar volgende op de dood of die gebeurtenis.

(6) De landen van de Unie hebben de bevoegdheid een langere beschermingsduur toe te kennen dan die bedoeld in de voorgaande leden.

(7) De landen van de Unie die zijn gebonden door de Akte van Rome van deze Conventie en die in hun nationale wetgeving die van kracht is op het tijdstip van de ondertekening van deze Akte, kortere termijnen toekennen dan die welke bedoeld zijn in de voorgaande leden, hebben de bevoegdheid, deze bij toetreding tot of bekrachtiging van deze Akte te handhaven.

(8) In alle gevallen wordt de duur geregeld door de wet van het land waar de bescherming wordt ingeroepen; tenzij de wetgeving van dat land anders beschikt overschrijdt hij evenwel niet de in het land van oorsprong van het werk vastgestelde duur.