Considerans

Print this page

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 308,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement [1],

 

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1) Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk [2] is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd [3]. Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze verordening te worden overgegaan.

 

(2) Het is dienstig een harmonieuze ontwikkeling van de economische activiteit binnen de gehele Gemeenschap en een gestadige en evenwichtige expansie te bevorderen door de instelling en goede werking van een gemeenschappelijke markt die soortgelijke voorwaarden biedt als op een nationale markt bestaan. De verwezenlijking van een dergelijke markt en de versterking van zijn eenheidskarakter vergen niet alleen de opheffing van de belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen en diensten alsmede de invoering van een regime waardoor wordt gewaarborgd dat de mededinging niet wordt vervalst, doch ook de instelling van een rechtskader waardoor de ondernemingen in staat worden gesteld onmiddellijk hun activiteiten, of het nu gaat om de productie en de afzet van goederen of het verrichten van diensten, op communautaire leest te schoeien. Op het punt van de rechtsinstrumenten waarover de ondernemingen te dien einde dienen te beschikken, zijn merken die hun waren of diensten in de gehele Gemeenschap, ongeacht de grenzen, op gelijke wijze herkenbaar maken, bijzonder passend.

 

(3) Om de bovengenoemde doelstellingen van de Gemeenschap voort te zetten, is het noodzakelijk in een communautair merkensysteem te voorzien, dat de ondernemingen volgens één enkele procedure in staat stelt Gemeenschapsmerken te verkrijgen die een eenvormige bescherming genieten en rechtsgevolgen hebben op het gehele grondgebied van de Gemeenschap. Dit beginsel, namelijk dat het Gemeenschapsmerk een eenheid vormt, moet van toepassing zijn tenzij deze verordening anders bepaalt.

 

(4) De aanpassing van de nationale wettelijke regelingen is niet bij machte de hindernis van de territorialiteit van de rechten die de wetgevingen der lidstaten aan de houders van merken verlenen, op te heffen. Om aan de ondernemingen een ongehinderde ontplooiing van activiteiten in het gehele door de interne markt bestreken grondgebied mogelijk te maken, is het bestaan noodzakelijk van merken welke worden geregeerd door één enkele communautaire rechtsregeling die rechtstreeks in alle lidstaten toepasselijk is.

 

(5) Aangezien het Verdrag niet voorziet in de bevoegdheden die specifiek vereist zijn voor de invoering van een dergelijke rechtsregeling, moet een beroep worden gedaan op artikel 308 van het Verdrag.

 

(6) Het Gemeenschapsmerkenrecht treedt echter niet in de plaats van het merkenrecht der lidstaten. Het lijkt namelijk niet gerechtvaardigd, de ondernemingen te verplichten hun merken als Gemeenschapsmerk te deponeren, aangezien de nationale merken noodzakelijk blijven voor ondernemingen die geen bescherming van hun merken op Gemeenschapsniveau verlangen.

 

(7) Het recht op het Gemeenschapsmerk kan alleen worden verkregen door de inschrijving en deze wordt met name geweigerd indien het merk onderscheidend vermogen mist, indien het ongeoorloofd is of indien oudere rechten zich ertegen verzetten.

 

(8) De door het Gemeenschapsmerk verleende bescherming heeft met name ten doel de herkomstaanduidende functie van het merk te waarborgen, en moet absoluut zijn wanneer het merk en het teken en de waren of diensten gelijk zijn. De bescherming moet ook gelden in geval van overeenstemming tussen het merk en het teken en tussen de waren of diensten. Het begrip overeenstemming dient in samenhang met het gevaar voor verwarring te worden uitgelegd. Het gevaar voor verwarring, waarvan de afweging afhangt van vele factoren, met name de bekendheid van het merk op de markt, de mogelijkheid van associatie van het merk met het gebruikte of ingeschreven teken, de mate van overeenstemming tussen het merk en het teken en tussen de erdoor geïdentificeerde waren of diensten, moet de specifieke voorwaarde voor bescherming vormen.

 

(9) Het beginsel van het vrije verkeer van goederen impliceert dat de houder van een Gemeenschapsmerk het gebruik daarvan niet kan verbieden aan een derde voor waren die in de Gemeenschap door hemzelf of met zijn toestemming onder het merk in de handel zijn gebracht, tenzij de houder gegronde redenen kan aanvoeren om zich tegen verdere verhandeling van de waren te verzetten.

 

(10) De bescherming van Gemeenschapsmerken en de bescherming van ingeschreven oudere merken tegen Gemeenschapsmerken is alleen gerechtvaardigd, voor zover deze merken daadwerkelijk worden gebruikt.

 

(11) Het Gemeenschapsmerk moet worden behandeld als een vermogensbestanddeel dat los staat van de onderneming waarvan het de waren of diensten identificeert. Het moet vatbaar zijn voor overdracht, behoudens dat misleiding van het publiek in verband met de overdracht onder alle omstandigheden voorkomen moet worden. Het moet voorts vatbaar zijn voor verpanding aan een derde of moet in licentie gegeven kunnen worden.

 

(12) Het door deze verordening geschapen merkenrecht vereist voor ieder individueel merk administratieve uitvoering op Gemeenschapsniveau. Het is derhalve noodzakelijk, met handhaving van de bestaande institutionele structuur en van het evenwicht van de bevoegdheden in de Gemeenschap, in een technisch onafhankelijk alsmede juridisch, organisatorisch en financieel voldoende zelfstandig Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) te voorzien. Hiervoor is de vorm van een orgaan van de Gemeenschap met eigen rechtspersoonlijkheid vereist en passend, dat de overeenkomstig deze verordening toegewezen uitvoeringsbevoegdheden uitoefent in het kader van het Gemeenschapsrecht en onverminderd de aan de instellingen van de Gemeenschap verleende bevoegdheden.

 

(13) Aan de partijen die belang hebben bij de beslissingen van het Bureau dient een rechtsbescherming te worden gewaarborgd die past bij de bijzondere kenmerken van het merkenrecht. Daartoe wordt bepaald, dat tegen de beslissingen van de onderzoekers en van de verschillende afdelingen van het Bureau beroep kan worden ingesteld. Wanneer de instantie waarvan de beslissing bestreden wordt deze niet herziet, legt zij haar voor aan een kamer van beroep van het Bureau, die hierover een uitspraak doet. Tegen de beslissingen van de kamer van beroep kan beroep worden ingesteld bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, dat de bestreden beslissing kan nietig verklaren of herzien.

 

(14) Krachtens artikel 225, lid 1, eerste alinea, van het EG-Verdrag, is het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen, bevoegd in eerste aanleg kennis te nemen van beroepen krachtens artikel 230 van het EG-Verdrag, met uitzondering van die waarvoor een rechterlijke kamer bevoegd is en die welke overeenkomstig het Statuut aan het Hof van Justitie zijn voorbehouden. Bijgevolg worden de bij deze verordening aan het Hof van Justitie opgedragen bevoegdheden tot nietigverklaring en herziening van de beslissingen van de kamers van beroep in eerste aanleg door het Gerecht uitgeoefend.

 

(15) Om de Gemeenschapsmerken beter te beschermen, wijzen de lidstaten in overeenstemming met hun nationale stelsel een zo beperkt mogelijk aantal nationale gerechten van eerste en tweede aanleg aan met bevoegdheid ter zake van inbreuk op en geldigheid van het Gemeenschapsmerk.

 

(16) Het is strikt noodzakelijk, dat de beslissingen ten aanzien van de geldigheid van en inbreuk op Gemeenschapsmerken rechtsgevolgen voor de gehele Gemeenschap hebben, zijnde het enige middel om tegenstrijdige beslissingen van rechterlijke instanties en het Bureau en aantastingen van het eenheidskarakter van het Gemeenschapsmerk te voorkomen. Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheden, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken [4] moet van toepassing zijn op alle rechtsvorderingen betreffende Gemeenschapsmerken, behalve indien in de onderhavige verordening anders wordt bepaald.

 

(17) Voorkomen moet worden dat tegenstrijdige uitspraken worden gedaan op vorderingen waarbij dezelfde partijen betrokken zijn en die wegens dezelfde handelingen zijn ingesteld op grond van een Gemeenschapsmerk en parallelle nationale merken. Wanneer de vorderingen in dezelfde lidstaat worden ingesteld, moeten de middelen daartoe worden gezocht in de nationale procedurevoorschriften, die door de onderhavige verordening onverlet worden gelaten, terwijl het, wanneer de vorderingen in verschillende lidstaten worden ingesteld, nuttig lijkt zich te laten leiden door de bepalingen over aanhangigheid en samenhang in Verordening (EG) nr. 44/2001.

 

(18) Ten einde de volledige autonomie en onafhankelijkheid van het Bureau te waarborgen, wordt het nodig geacht dat het Bureau een eigen begroting heeft, waarbij de ontvangsten grotendeels bestaan uit de opbrengst van de door de gebruikers van de regeling te betalen taksen. De voor de Gemeenschapsbegroting geldende procedure blijft echter van toepassing voor de eventuele subsidies ten laste van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen. Voorts dient de controle van de rekeningen door de Rekenkamer te worden uitgevoerd.

 

(19) Maatregelen zijn noodzakelijk voor de uitvoering van deze verordening, met name een verordening betreffende de taksen en een uitvoeringsverordening overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden [5],

 

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: