Artikel 22

Print this page

1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst worden onder geografische aanduidingen verstaan aanduidingen die aangeven dat waren hun oorsprong hebben op het grondgebied van een Lid, of een regio of plaats op dat grondgebied, waarbij een bepaalde kwaliteit, reputatie of ander kenmerk van de waren wezenlijk valt toe te schrijven aan zijn geografische oorsprong.


2. Wat geografische aanduidingen betreft, voorzien de Leden in de wettelijke middelen om belanghebbenden in staat te stellen te beletten:
a. het gebruik van middelen in de benaming of voorstelling van waren waarmee wordt aangeduid of gesuggereerd dat de waren in kwestie hun oorsprong hebben in een ander geografisch gebied dan de werkelijke plaats van oorsprong op een wijze die het publiek misleidt ten aanzien van de geografische oorsprong van de waren;
b. elk gebruik dat een daad van oneerlijke mededinging vormt in de zin van artikel 10bis van het Verdrag van Parijs (1967).


3. De inschrijving van een handelsmerk dat een geografische aanduiding bevat, of uit zo'n aanduiding bestaat, voor waren die niet hun oorsprong hebben op het vermelde grondgebied, wordt door een Lid geweigerd of nietig verklaard, hetzij ambtshalve, indien zijn wetgeving zulks toelaat, hetzij op verzoek van een belanghebbende, indien het gebruik van de aanduiding in het handelsmerk voor deze waren in dat Lid zodanig is dat het publiek daardoor wordt misleid ten aanzien van de werkelijke plaats van oorsprong.


4. De bepalingen van het eerste, tweede en derde lid zijn van toepassing op een geografische aanduiding die, hoewel letterlijk juist wat betreft het grondgebied, de regio of de plaats waar de goederen hun oorsprong hebben, ten onrechte tegenover het publiek doet voorkomen dat de waren hun oorsprong hebben op een ander grondgebied.