Artikel 14

Print this page

  weegschaal.png

 

1. Het bureau kan van een gemachtigde als bedoeld in artikel 23b, eerste en derde lid, van de wet overlegging van een schriftelijke volmacht verlangen indien het redelijke grond voor twijfel heeft dat deze niet is gemachtigd om namens een aanvrager, octrooihouder of andere belanghebbende bij een octrooi op te treden.

 

2. Indien het bureau redelijke grond voor twijfel heeft over de volmacht of de identiteit van een gemachtigde als bedoeld in artikel 23b, eerste en derde lid, van de wet, kan het van hem ter zake bewijs of nader bewijs verlangen.

 

3. Het bureau stelt de gemachtigde zo spoedig mogelijk in kennis van zijn twijfel en stelt hem in de gelegenheid deze twijfel weg te nemen binnen twee maanden te rekenen vanaf de datum waarop de kennisgeving is gedaan. Het bureau brengt degene die door de gemachtigde wordt vertegenwoordigd op de hoogte van zijn twijfel.

 

4. Wanneer geen kennisgeving is gedaan, is de in het derde lid bedoelde termijn drie maanden te rekenen vanaf de datum waarop de persoon, bedoeld in het eerste lid, voor het bureau is opgetreden.