Considerans

Print this page

 

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 118, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure [1],

 

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1) Verordening (EG) nr. 207/2009 [2] van de Raad is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd [3]. Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van die verordening te worden overgegaan.

 

(2) Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad [4], die in 2009 is gecodificeerd als Verordening (EG) nr. 207/2009, heeft specifiek voor de Unie een stelsel van merkbescherming tot stand gebracht dat op Unieniveau in bescherming van merken voorziet, naast de bescherming van merken die beschikbaar is op het niveau van de lidstaten overeenkomstig de nationale merkenstelsels die geharmoniseerd zijn bij Richtlijn 89/104/EEG van de Raad [5], gecodificeerd als Richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad [6].

 

(3) Het is dienstig een harmonieuze ontwikkeling van de economische activiteit binnen de gehele Unie en een gestadige en evenwichtige expansie te bevorderen door de instelling en goede werking van een interne markt die soortgelijke voorwaarden biedt als op een nationale markt bestaan. De totstandbrenging van een dergelijke markt en de versterking van zijn eenheidskarakter vergen niet alleen de opheffing van de belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen en diensten alsmede de invoering van een regime waardoor wordt gewaarborgd dat de mededinging niet wordt vervalst, doch ook de vaststelling van een rechtskader waardoor de ondernemingen in staat worden gesteld onmiddellijk hun activiteiten, of het nu gaat om de productie en de afzet van goederen of het verrichten van diensten, aan de schaal van de Unie aan te passen. Op het punt van de rechtsinstrumenten waarover de ondernemingen te dien einde dienen te beschikken, zijn merken die hun waren of diensten in de gehele Unie, ongeacht de grenzen, op gelijke wijze herkenbaar maken, bijzonder passend.

 

(4) Om de bovengenoemde doelstellingen van de Unie na te streven, is het noodzakelijk in een merkensysteem van de Unie te voorzien, dat de ondernemingen volgens één enkele procedure in staat stelt Uniemerken te verkrijgen die een eenvormige bescherming genieten en rechtsgevolgen hebben op het gehele grondgebied van de Unie. Dit beginsel, namelijk dat het Uniemerk een eenheid vormt, moet van toepassing zijn tenzij deze verordening anders bepaalt.

 

(5) De aanpassing van de nationale wettelijke regelingen is niet bij machte de hindernis van de territorialiteit van de rechten die de wetgevingen van de lidstaten aan de houders van merken verlenen, op te heffen. Om de ondernemingen een ongehinderde ontplooiing van activiteiten in het gehele door de interne markt bestreken grondgebied te bieden, moet het mogelijk zijn merken in te schrijven welke worden geregeerd door één enkele Unieregeling die rechtstreeks in alle lidstaten toepasselijk is.

 

(6) Uit de ervaring die sinds de oprichting van het stelsel van Gemeenschapsmerken is opgedaan, blijkt dat ondernemingen van binnen de Unie en uit derde landen het stelsel hebben omarmd en dat het stelsel een succesvolle en werkbare aanvulling op en alternatief voor de bescherming van merken op het niveau van de lidstaten is geworden.

 

(7) Het merkenrecht van de Unie treedt echter niet in de plaats van het merkenrecht van de lidstaten. Het lijkt namelijk niet gerechtvaardigd de ondernemingen te verplichten hun merken als Uniemerk te deponeren.

 

(8) Nationale merkenstelsels blijven noodzakelijk voor ondernemingen die geen bescherming van hun merken op het niveau van de Unie verlangen of die niet in staat zijn deze bescherming over de hele Unie te verkrijgen terwijl er voor nationale bescherming geen belemmeringen bestaan. Eenieder die merkbescherming verlangt, moet vrij kunnen beslissen om deze bescherming alleen als nationaal merk in één of meer lidstaten dan wel alleen als Uniemerk, of op beide niveaus, aan te vragen.

 

(9) Het recht op het Uniemerk kan alleen worden verkregen door de inschrijving en deze wordt met name geweigerd indien het merk onderscheidend vermogen mist, indien het ongeoorloofd is of indien oudere rechten zich ertegen verzetten.

 

(10) Een teken moet in elke passende vorm kunnen worden weergegeven met algemeen beschikbare technologie, en dus niet noodzakelijk met grafische middelen, op voorwaarde dat het teken duidelijk, nauwkeurig, op zichzelf staand, gemakkelijk toegankelijk, begrijpelijk, duurzaam en objectief is.

 

(11) De door het Uniemerk verleende bescherming heeft met name ten doel de herkomstaanduidende functie van het merk te waarborgen, en moet absoluut zijn wanneer het merk en het teken en de waren of diensten gelijk zijn. De bescherming moet ook gelden in geval van overeenstemming tussen het merk en het teken en tussen de waren of diensten. Het begrip overeenstemming dient in samenhang met het gevaar voor verwarring te worden uitgelegd. Het gevaar voor verwarring, waarvan de afweging afhangt van vele factoren, met name de bekendheid van het merk op de markt, de mogelijkheid van associatie van het merk met het gebruikte of ingeschreven teken, de mate van overeenstemming tussen het merk en het teken en tussen de erdoor geïdentificeerde waren of diensten, moet de specifieke voorwaarde voor bescherming vormen.

 

(12) Ter wille van de rechtszekerheid en met het oog op volledige overeenstemming met het voorrangsbeginsel, op grond waarvan een ingeschreven ouder merk voorrang krijgt op later ingeschreven merken, moet worden bepaald dat de handhaving van aan een Uniemerk verbonden rechten geen afbreuk doet aan rechten die houders vóór de datum van indiening of voorrang van het Uniemerk hebben verkregen. Dit is in overeenstemming met artikel 16, lid 1, van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom van 15 april 1994.

 

(13) Over de commerciële oorsprong van de waren of diensten kan zich verwarring voordoen wanneer een onderneming hetzelfde of een soortgelijk teken op zodanige wijze als handelsnaam gebruikt dat er een verband wordt gelegd tussen de onderneming die de naam draagt, en de waren of diensten die van die onderneming afkomstig zijn. Bijgevolg is er eveneens sprake van een inbreuk op een Uniemerk wanneer het teken als handelsnaam of soortgelijke aanduiding wordt gebruikt, voor zover dat gebruik plaatsvindt met het oog op het onderscheiden van waren of diensten.

 

(14) Ter wille van de rechtszekerheid en met het oog op volledige overeenstemming met specifieke Uniewetgeving moet worden bepaald dat de houder van een Uniemerk een derde moet kunnen verbieden gebruik te maken van een teken in vergelijkende reclame wanneer deze reclame in strijd is met Richtlijn 2006/114/EG van het Europees Parlement en de Raad [7].

 

(15) Om merkenbescherming te waarborgen en namaak doeltreffend te bestrijden, en op een wijze die strookt met de internationale verplichtingen van de Unie in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), in het bijzonder artikel V van de Wereldovereenkomst voor tarieven en handel (General Agreement on Tariffs and Trade — GATT) over vrijheid van doorvoer, en, wat generieke geneesmiddelen betreft, de door de WTO-ministerconferentie op 14 november 2001 in Doha aangenomen „Verklaring over de TRIPS-overeenkomst en de volksgezondheid”, moet de houder van een Uniemerk kunnen verhinderen dat derden in het economische verkeer waren binnenbrengen in de Unie zonder dat deze daar in het vrije verkeer worden gebracht, wanneer deze waren uit derde landen afkomstig zijn en zonder toestemming een merk dragen dat gelijk of in wezen gelijk is aan het voor deze waren ingeschreven Uniemerk.

 

(16) Daartoe moet het voor houders van Uniemerken mogelijk zijn het binnenbrengen van inbreukmakende waren en de plaatsing ervan in alle douanesituaties, waaronder doorvoer, overlading, opslag in een entrepot, vrije zones, tijdelijke opslag, actieve veredeling of tijdelijke invoer, te verhinderen, zelfs wanneer dergelijke waren niet bestemd zijn om in de Unie te worden verhandeld. Bij de douanecontroles moeten de douaneautoriteiten, ook op verzoek van de houders van rechten, gebruikmaken van de bevoegdheden en de procedures die zijn vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 608/2013 van het Europees Parlement en de Raad (8). In het bijzonder moeten de douaneautoriteiten de nodige controles uitvoeren op basis van risicoanalysecriteria.

 

(17) Om de noodzaak van doeltreffende handhaving van het merkenrecht te verenigen met het voorkomen van hinder voor de vrije handel in legitieme waren, moet het recht van de Uniemerkhouder vervallen wanneer de aangever of de houder van de waren tijdens de daaropvolgende procedure die wordt ingeleid bij de rechtbank voor het merk van de Europese Unie („rechtbank voor het Uniemerk”) die bevoegd is tot het nemen van een beslissing over de vraag of inbreuk op het Uniemerk is gemaakt, het bewijs kan leveren dat de houder van het Uniemerk niet gerechtigd is het op de markt brengen van de waren in het land van eindbestemming te verbieden.

 

(18) Artikel 28 van Verordening (EU) nr. 608/2013 bepaalt dat een houder van het recht aansprakelijk is voor schade jegens de houder van de waren, onder meer indien achteraf wordt vastgesteld dat de betrokken waren geen inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht.

 

(19) Er moeten passende maatregelen worden genomen om te zorgen voor een vlotte doorvoer van generieke geneesmiddelen. Met betrekking tot internationale generieke benamingen (international non-proprietary names — INN), als wereldwijd erkende generieke benamingen voor werkzame stoffen in farmaceutische producten, is het essentieel om rekening te houden met de bestaande beperkingen aan de uitwerking van aan een Uniemerk verbonden rechten. Bijgevolg mag de houder van een Uniemerk niet het recht hebben derden, op basis van gelijkenissen tussen de INN voor de werkzame stof in de geneesmiddelen en het merk, te verhinderen waren in de Unie binnen te brengen zonder dat deze daar in het vrije verkeer worden gebracht.

 

(20) Om houders van Uniemerken in staat te stellen namaak doeltreffend te bestrijden, moet hun het recht worden verleend het aanbrengen van een inbreukmakend merk en bepaalde daaraan voorafgaande voorbereidende handelingen te verbieden.

 

(21) De door een Uniemerk verleende uitsluitende rechten mogen de houder niet het recht verlenen het gebruik door derden te verbieden van tekens of aanduidingen die op billijke wijze en dus volgens eerlijke gebruiken in nijverheid en handel worden gebruikt. Om ervoor te zorgen dat in geval van conflict gelijke voorwaarden bestaan voor handelsnamen en Uniemerken, rekening houdend met het feit dat aan handelsnamen geregeld onbeperkte bescherming tegen jongere merken wordt verleend, moet dat gebruik uitsluitend worden geacht het gebruik van de persoonsnaam van de derde te omvatten. Verder moet ook het gebruik van beschrijvende of niet-onderscheidende tekens of aanduidingen in het algemeen worden toegestaan. Voorts mag de houder niet gerechtigd zijn het billijke en eerlijke gebruik van het Uniemerk te verbieden wanneer dit gebruik bedoeld is ter identificatie of aanduiding van waren of diensten als die van de houder. Gebruik van een merk door derden om de aandacht van de consument te vestigen op de wederverkoop van authentieke waren die oorspronkelijk door of met de toestemming van de Uniemerkhouder in de Unie waren verkocht, moet als billijk worden beschouwd wanneer dit gebruik tevens strookt met de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel. Gebruik van een merk door derden met het oog op artistieke expressie moet als billijk worden beschouwd wanneer dit gebruik tevens strookt met de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel. Voorts moet deze verordening worden toegepast op een wijze die de volledige inachtneming van fundamentele rechten en vrijheden, en in het bijzonder de vrijheid van meningsuiting, waarborgt.

 

(22) Uit het beginsel van het vrije verkeer van goederen volgt dat het van wezenlijk belang is dat de houder van een Uniemerk een derde niet mag verbieden daarvan gebruik te maken voor waren die in de Europese Economische Ruimte door hemzelf of met zijn toestemming onder het merk in de handel zijn gebracht, tenzij de houder gegronde redenen kan aanvoeren om zich tegen verdere verhandeling van de waren te verzetten.

 

(23) Ter wille van de rechtszekerheid en ter vrijwaring van legitiem verkregen merkenrechten is het, zonder afbreuk te doen aan het beginsel dat een jonger merk niet kan worden tegengeworpen aan een ouder merk, passend en noodzakelijk te bepalen dat Uniemerkhouders niet gerechtigd mogen zijn zich te verzetten tegen het gebruik van een jonger merk, indien het jongere merk werd verkregen op een tijdstip waarop het oudere merk niet kon worden tegengeworpen aan het jongere merk.

 

(24) De bescherming van Uniemerken en de bescherming van ingeschreven oudere merken tegen Uniemerken is alleen gerechtvaardigd, voor zover deze merken daadwerkelijk worden gebruikt.

 

(25) Om redenen van billijkheid en rechtszekerheid moet het gebruik van een Uniemerk in een op onderdelen afwijkende vorm zonder dat afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen van het merk in de vorm waarin het is ingeschreven, voldoende zijn om de verleende rechten te vrijwaren, ongeacht of het merk zoals het wordt gebruikt, ook in die vorm is ingeschreven.

 

(26) Het Uniemerk moet worden behandeld als een vermogensbestanddeel dat los staat van de onderneming waarvan het de waren of diensten identificeert. Het moet vatbaar zijn voor overdracht. Het moet voorts vatbaar zijn voor verpanding aan een derde of moet in licentie gegeven kunnen worden.

 

(27) Het in deze verordening neergelegde merkenrecht vereist voor ieder individueel merk administratieve uitvoering op Unieniveau. Het is derhalve noodzakelijk, met handhaving van de bestaande institutionele structuur en van het evenwicht van de bevoegdheden in de Unie, in een technisch onafhankelijk alsmede juridisch, organisatorisch en financieel voldoende zelfstandig Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie („het Bureau”) te voorzien. Hiervoor is de vorm van een orgaan van de Unie met eigen rechtspersoonlijkheid vereist en passend, dat de overeenkomstig deze verordening toegewezen bevoegdheden uitoefent in het kader van het Unierecht en onverminderd de aan de instellingen van de Unie verleende bevoegdheden.

 

(28) Bescherming van Uniemerken wordt verleend met betrekking tot specifieke waren of diensten en de aard en het aantal daarvan bepalen hoeveel bescherming de houder van het merk geniet. Daarom is het ter wille van de rechtszekerheid en een behoorlijk bestuur van wezenlijk belang dat in deze verordening regels voor de aanduiding en classificatie van waren en diensten worden vastgesteld, en dat de waren en diensten waarvoor bescherming door middel van een merk wordt aangevraagd, door de aanvrager voldoende duidelijk en nauwkeurig worden omschreven opdat de bevoegde autoriteiten en de marktdeelnemers louter en alleen op basis van de aanvraag kunnen vaststellen welke de omvang is van de aangevraagde bescherming. Het gebruik van algemene bewoordingen moet zo worden uitgelegd dat hiermee alleen de waren en diensten worden bedoeld die onder de letterlijke betekenis van het woord vallen. Houders van Uniemerken, die wegens de praktijk van het Bureau vóór 22 juni 2012 waren ingeschreven voor een volledige klasseomschrijving van het classificatiesysteem dat is ingesteld bij de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, moeten de mogelijkheid krijgen hun lijsten van waren en diensten aan te passen teneinde te waarborgen dat de inhoud van het register overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie aan de vereisten inzake duidelijkheid en nauwkeurigheid voldoet.

 

(29) Om onnodige vertraging bij de inschrijving van een Uniemerk te voorkomen, is het wenselijk een regeling voor facultatieve recherche naar Uniemerken en nationale merken vast te stellen die is afgestemd op de behoeften en voorkeuren van de gebruikers. De facultatieve recherche naar Uniemerken en nationale merken moet worden aangevuld met een regeling waarbij exhaustieve, snelle en krachtige zoekmachines kosteloos ter beschikking worden gesteld van het publiek in een vorm van samenwerking tussen het Bureau en de centrale bureaus voor industriële eigendom van de lidstaten, met inbegrip van het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom.

 

(30) Aan de partijen die belang hebben bij de beslissingen van het Bureau dient een rechtsbescherming te worden gewaarborgd die past bij de bijzondere kenmerken van het merkenrecht. Daartoe moet worden bepaald, dat tegen de beslissingen van de verschillende besluitvormingsorganen van het Bureau beroep kan worden ingesteld. Een kamer van beroep van het Bureau moet uitspraak doen op het beroep. Tegen de beslissingen van de kamer van beroep moet beroep kunnen worden ingesteld bij het Gerecht, dat de bestreden beslissing kan nietig verklaren of herzien.

 

(31) Om de Uniemerken te beschermen, wijzen de lidstaten in overeenstemming met hun nationale stelsel een zo beperkt mogelijk aantal nationale gerechten van eerste en tweede aanleg aan met bevoegdheid ter zake van inbreuk op en geldigheid van het Uniemerk.

 

(32) Het is van wezenlijk belang dat de beslissingen ten aanzien van de geldigheid van en inbreuk op Uniemerken rechtsgevolgen voor de gehele Unie hebben, zijnde het enige middel om tegenstrijdige beslissingen van rechterlijke instanties en het Bureau en aantastingen van het eenheidskarakter van het Uniemerk te voorkomen. Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad [9] moet van toepassing zijn op alle rechtsvorderingen betreffende Uniemerken, behalve indien in de onderhavige verordening anders wordt bepaald.

 

(33) Voorkomen moet worden dat tegenstrijdige uitspraken worden gedaan op vorderingen waarbij dezelfde partijen betrokken zijn en die wegens dezelfde handelingen zijn ingesteld op grond van een Uniemerk en parallelle nationale merken. Wanneer de vorderingen in dezelfde lidstaat worden ingesteld, moeten de middelen daartoe worden gezocht in de nationale procedurevoorschriften, die door de onderhavige verordening onverlet worden gelaten, terwijl het, wanneer de vorderingen in verschillende lidstaten worden ingesteld, nuttig lijkt zich te laten leiden door de bepalingen over aanhangigheid en samenhang in Verordening (EU) nr. 1215/2012.

 

(34) Om de convergentie van praktijken te bevorderen en gemeenschappelijke instrumenten te ontwikkelen, moet een passend kader voor samenwerking tussen het Bureau en de bureaus voor industriële eigendom van de lidstaten, met inbegrip van het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom, tot stand worden gebracht. Hierin moeten wezenlijke gebieden van samenwerking worden omschreven en moet het Bureau in staat worden gesteld om gezamenlijke projecten die van belang zijn voor de Unie en de lidstaten te coördineren en deze projecten binnen de grenzen van een maximumbedrag te financieren. Deze samenwerking moet ten goede komen aan ondernemingen die gebruikmaken van de merkenstelsels in Europa. Gebruikers van het bij deze verordening vastgestelde Uniemerkenstelsel moeten in de projecten en met name de gegevensbanken voor recherche en raadpleging bijkomende gemakkelijk toegankelijke, efficiënte en kosteloos beschikbare instrumenten vinden waarmee zij kunnen voldoen aan de specifieke voorwaarden die voortvloeien uit het feit dat het Uniemerk een eenheid vormt.

 

(35) Het is wenselijk de minnelijke, snelle en efficiënte beslechting van geschillen te faciliteren door het Bureau te belasten met het opzetten van een centrum voor bemiddeling waarvan de diensten door eenieder kunnen worden gebruikt om te komen tot een minnelijke regeling van geschillen over Uniemerken en Gemeenschapsmodellen.

 

(36) Het opzetten van het Uniemerkenstelsel heeft geleid tot een toename van de financiële lasten voor de centrale bureaus voor de industriële eigendom en andere overheidsinstanties in de lidstaten. De extra kosten houden verband met de afhandeling van een groter aantal oppositie- en nietigverklaringsprocedures die betrekking hebben op Uniemerken of zijn ingeleid door houders van Uniemerken, met bewustmakingsactiviteiten betreffende het Uniemerkenstelsel en met activiteiten die de handhaving van aan Uniemerken verbonden rechten moeten garanderen. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat de lidstaten door het Bureau ten dele worden vergoed voor de kosten die zij moeten maken voor hun bijdrage aan het verzekeren van de vlotte werking van het Uniemerkenstelsel. Om aanspraak te maken op deze vergoeding moeten de lidstaten de relevante statistische gegevens overleggen. De vergoeding van de kosten mag nooit van die omvang zijn dat zij resulteert in een begrotingstekort voor het Bureau.

 

(37) Teneinde de volledige autonomie en onafhankelijkheid van het Bureau te waarborgen, wordt het nodig geacht dat het Bureau een eigen begroting heeft, waarbij de ontvangsten grotendeels bestaan uit de opbrengst van de door de gebruikers van de regeling te betalen taksen. De voor de begroting van de Unie geldende procedure blijft echter van toepassing voor de eventuele subsidies ten laste van de algemene begroting van de Unie. Voorts dient de controle van de rekeningen door de Rekenkamer te worden uitgevoerd.

 

(38) In het belang van een gezond financieel beheer moet worden vermeden dat de begrotingsoverschotten van het Bureau te groot worden. Dat mag het Bureau niet beletten een financiële reserve aan te houden die overeenstemt met één jaar van zijn operationele uitgaven, zodat de continuïteit van zijn werking en de uitvoering van zijn taken verzekerd blijven. Deze reserve mag uitsluitend worden gebruikt om de continuïteit van de in deze verordening gespecificeerde taken van het Bureau te verzekeren.

 

(39) Gezien het essentiële belang van de bedragen van de aan het Bureau te betalen taksen voor de werking van het Uniemerkenstelsel en het complementaire karakter ten aanzien van de nationale merkenstelsels, is het noodzakelijk deze bedragen rechtstreeks in deze verordening vast te stellen, in de vorm van een bijlage. De bedragen van de taksen moeten zodanig worden vastgesteld dat, ten eerste, met de daaruit voortvloeiende inkomsten het begrotingsevenwicht van het Bureau in beginsel kan worden gehandhaafd, ten tweede, het Uniemerkenstelsel en de nationale merkenstelsels naast elkaar bestaan en elkaar aanvullen, mede gezien de omvang van de markt waarop het Uniemerk betrekking heeft en de behoeften van kleine en middelgrote ondernemingen, en ten derde, de rechten van de Uniemerkhouders in de lidstaten doeltreffend worden gehandhaafd.

 

(40) Teneinde ervoor te zorgen dat het Bureau aanvragen voor een Uniemerk met gebruikmaking van transparante, degelijke, eerlijke en billijke procedures effectief, efficiënt en snel onderzoekt en registreert, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen ten aanzien van de nadere bepaling van de procedures voor het indienen en onderzoeken van een oppositie en voor het wijzigen van de aanvraag.

 

(41) Teneinde ervoor te zorgen dat een Uniemerk met gebruikmaking van transparante, degelijke, eerlijke en billijke procedures op effectieve en efficiënte wijze vervallen of nietig kan worden verklaard, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de nadere bepaling van de procedures voor vervallen- en nietigverklaring.

 

(42) Teneinde een effectieve, efficiënte en volledige toetsing van beslissingen van het Bureau door de kamers van beroep mogelijk te maken met gebruikmaking van een transparante, degelijke, eerlijke en billijke procedure die rekening houdt met de in deze verordening bepaalde beginselen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de nadere bepaling van de formele inhoud van het beroepschrift, de procedure voor de indiening en het onderzoek van een beroep, de formele inhoud en de vorm van de beslissingen van de kamer van beroep en de terugbetaling van de beroepstaksen.

 

(43) Teneinde een vlotte, effectieve en efficiënte werking van het Uniemerkenstelsel te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de nadere bepaling van de voorschriften inzake de mondelinge procedure en van de nadere regels inzake bewijsvoering, de nadere regels inzake kennisgeving, de communicatiemiddelen en de formulieren die door de partijen in de procedure moeten worden gebruikt, de regels inzake de berekening en de duur van de termijnen, de procedures voor het herroepen van een beslissing of voor het doorhalen van een vermelding in het register, de nadere regels inzake de hervatting van de procedure, en de regels inzake de wijze van vertegenwoordiging voor het Bureau.

 

(44) Teneinde een effectieve en efficiënte organisatie van de kamers van beroep te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de nadere bepaling van de organisatie van de kamers van beroep.

 

(45) Teneinde een effectieve en efficiënte inschrijving van internationale merken te waarborgen die volledig strookt met de bepalingen van het Protocol bij de Schikking van Madrid betreffende de internationale inschrijving van merken, aangenomen te Madrid op 27 juni 1989 („het Protocol van Madrid”), moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de nadere bepaling van de procedures voor het indienen en onderzoeken van een oppositie, met inbegrip van de vereiste mededelingen aan de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom (WIPO), en van de procedure voor internationale inschrijvingen op grond van een basisaanvraag of -inschrijving met betrekking tot een collectief merk, certificeringsmerk of garantiemerk.

 

(46) Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven [10]. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

 

(47) Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot bepaling van de bijzonderheden inzake aanvragen, verzoeken, certificaten, beroepen, regelgeving, kennisgevingen en ieder ander document waarvoor de in deze verordening bepaalde procedurevereisten gelden, tot bepaling van het maximumtarief voor vergoeding van de werkelijk gemaakte, noodzakelijke procedurekosten, tot bepaling van de bijzonderheden inzake publicaties in het Uniemerkenbulletin en het Publicatieblad van het Bureau, de nadere regels inzake de uitwisseling van informatie tussen het Bureau en de nationale autoriteiten, inzake de vertaling van bewijsstukken in schriftelijke procedures, inzake de precieze soorten beslissingen die door één enkel lid van de oppositie- of nietigheidsafdeling worden genomen, inzake de kennisgevingsplicht uit hoofde van het Protocol van Madrid, en inzake de vereisten voor het verzoek om territoriale uitbreiding na een internationale inschrijving. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad [11].

 

(48) Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

 

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

 

---

[1] Standpunt van het Europees Parlement van 27 april 2017 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 22 mei 2017.

[2] Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Uniemerk (PB L 78 van 24.3.2009, blz. 1).

[3] Zie bijlage II.

[4] Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk (PB L 11 van 14.1.1994, blz. 1).

[5] Richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB L 40 van 11.2.1989, blz. 1).

[6] Richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB L 299 van 8.11.2008, blz. 25).

[7] Richtlijn 2006/114/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame (PB L 376 van 27.12.2006, blz. 21).

[8] Verordening (EU) nr. 608/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 inzake de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten door de douane en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad (PB L 181 van 29.6.2013, blz. 15).

[9] Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 351 van 20.12.2012, blz. 1).

[10] PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

[11] Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).