Standpunt Van Peursem: Intrekking prejudiciële vragen van BREIN/NSE, zijn al beantwoord

14-09-2021 Print this page
B916243

Mijn standpunt is dat alle prejudiciële vragen in deze zaak kunnen worden ingetrokken, omdat deze met het arrest in zaken YouTube en Cyando (IEPT20210622) zijn beantwoord.

 

Van Peursem, die eerder pleitte voor stellen van prejudiciële vragen (B9 15484), neemt nu het standpunt in dat de gestelde vragen reeds beantwoord zijn en licht dit toe. In citaten:


1.11 Bij de eerste vraag in onze zaak gaat het erom of een exploitant van een platform voor Usenetdiensten, in omstandigheden zoals in onze zaak aan de orde zijn, een mededeling aan het publiek doet in de zin van art. 3 lid 1 van de Auteursrichtlijn. Gezien de hiervoor onder 1.9 gememoreerde uitgangspunten staat in cassatie vast (1) dat een platform voor Usenetdiensten een deelplatform voor het uitwisselen van berichten en bestanden is en (2) dat gebruikers hierop beschermde content illegaal beschikbaar kunnen stellen voor het publiek.

 

1.12 NSE exploiteerde dus net als Cyando een deelplatform voor (onder meer) bestanden waarop gebruikers op illegale wijze beschermde content beschikbaar konden stellen voor het publiek. De eerste vraag in onze zaak, gelezen in samenhang met de in 1.11 genoemde uitgangspunten in cassatie, valt in dat licht samen met de eerste vraag in de zaken YouTube en Cyando (zie hiervoor 1.6). Deze vraag is door het HvJ EU beantwoord in die zin dat de exploitant van een deelplatform voor bestanden, waarop gebruikers beschermde content illegaal beschikbaar voor het publiek kunnen stellen, geen “mededeling aan het publiek” van die content in de zin van art. 3 lid 1 van de Auteursrichtlijn verricht, tenzij hij – naast het louter ter beschikking stellen van het platform – ertoe bijdraagt dat het publiek toegang tot die content in strijd met het auteursrecht wordt gegeven. Dit laatste is volgens het HvJ EU met name aan de orde in drie in de beantwoording van de vraag omschreven gevallen (zie hiervoor 1.7).

 

1.13 De tweede en derde vraag in onze zaak stellen aan de orde (i) of de vaststelling dat de exploitant van een platform voor

Usenetdiensten een mededeling aan het publiek verricht in de zin van art. 3 lid 1 Auteursrechtrichtlijn in de weg staat aan toepassing van art. 14 lid 1 van de Richtlijn inzake elektronische handel en (ii) of de exploitant van een platform voor Usenetdiensten in de gegeven omstandigheden een actieve rol speelt die anderszins in de weg staat aan een geslaagd beroep op art. 14 lid 1 Richtlijn inzake elektronische handel.

 

1.14 Deze vragen lijken mij te zijn beantwoord met het oordeel van het HvJ EU naar aanleiding van vragen 2 en 3 in de zaken YouTube en Cyando. Het HvJ EU heeft in het dictum onder 2) van het arrest in die zaken beslist dat de activiteit van de exploitant van een deelplatform voor bestanden binnen de werkingssfeer van art. 14 lid 1 van de Richtlijn inzake elektronische handel valt, mits deze exploitant geen actieve rol speelt waardoor hij kennis heeft van of controle heeft over de op zijn platform geüploade content. Verder heeft het HvJ EU aldaar beslist dat art. 14 lid 1 onder a) van de Richtlijn inzake elektronische handel aldus moet worden uitgelegd dat een dergelijke exploitant, om op grond van die bepaling te worden uitgesloten van de in art. 14 lid 1 van de Richtlijn inzake elektronische handel bedoelde vrijstelling van aansprakelijkheid, kennis moet hebben van de concrete onwettige handelingen van zijn gebruikers aangaande op zijn platform geüploade beschermde content (zie hiervoor 1.7).


1.15 In de vierde vraag in onze zaak gaat het erom of de exploitant van een platform voor Usenetdiensten die een mededeling aan het publiek verricht en aan wie een geslaagd beroep toekomt op art. 14 lid 1 van de Richtlijn inzake elektronische handel, kan worden verboden om de inbreuk voort te zetten dan wel hem een bevel kan worden opgelegd dat meer omvat dan hetgeen is vermeld in art. 14 lid 3 Richtlijn inzake elektronische handel, of dat een dergelijk bevel of verbod strijd oplevert met art. 15 lid 1 van de Richtlijn inzake elektronische handel.

 

1.16 Deze vraag komt niet overeen met de vragen in de zaken YouTube en Cyando en wordt ook niet beantwoord met de verklaringen voor recht in het dictum van het arrest in die zaken. In de overwegingen van dat arrest lijkt op dit punt echter wel duidelijkheid te worden verschaft.

(...)
1.20 Als ten aanzien van de vierde vraag wordt uitgegaan van de hiervoor in 1.18-1.19 geschetste (hoofd)route, dan zijn volgens mij alle in onze zaak geformuleerde prejudiciële vragen met het arrest in de zaken YouTube en Cyando toereikend beantwoord om op het cassatieberoep te kunnen beslissen, zodat in die zin sprake is van een acte éclairé7. Ik kom daarom voorshands – met de kanttekening dat de standpunten van partijen nog moeten volgen – tot de slotsom dat de prejudiciële vragen in onze zaak kunnen worden ingetrokken.

 

ECLI:NL:PHR:2021:690