Nr. D Verslag van de vaste commissie voor veiligheid en justitie

Print this page

Kamerstukken I, 2014/15, 33308, nr. D.

Vastgesteld 24 juni 2015

De memorie van antwoord van 12 juni 2015 heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende nadere opmerkingen en het stellen van de volgende nadere vragen.


I. Algemeen
 

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de memorie van antwoord. Zij hebben nog een aantal nadere vragen.

De leden van de CDA-fractie danken de regering voor de beantwoording van hun vragen en hebben met belangstelling kennisgenomen van de antwoorden. Zij hebben nog een nadere vraag.


II. Vragen van de leden van de VVD-fractie


1. Artikel 25fa is via een amendement in de Tweede Kamer in het wetsvoorstel gevoegd. De leden van de VVD-fractie hebben behoefte aan een nadere verduidelijking van het begrip «een kort werk van wetenschap». De regering geeft in de memorie van antwoord aan dat het «kort werk van wetenschap» gepubliceerde artikelen betreft en niet boeken. In het plenaire debat in de Tweede Kamer sprak de indiener van het amendement echter over «wetenschappelijk manuscript». Ligt het niet meer voor de hand bij de bedoeling van het amendement aan te sluiten? Daar komt bij dat als finale artikelen in een openbare databank zouden worden gedeponeerd, meetwaarden als aantal keer gelezen, gedownload of geciteerd niet langer mogelijk zouden zijn. Deze zijn voor de wetenschapper zelf alsook voor de wetenschappelijke gemeenschap van groot belang. Wil de regering bevestigen dat het bij het begrip «kort werk van wetenschap» gaat om de oorspronkelijke tekst van de maker of ook wel het manuscript en niet de door de uitgever vormgegeven publicatie van het werk? Zo is het immers bedoeld door de indiener van het betreffende amendement.

2. Van de zogenaamde bestsellerbepaling van artikel 25d zegt de regering te verwachten dat deze in de softwarebranche minder vaak zal worden toegepast dan in de meer traditionele auteursrechtsectoren. Kan de regering deze verwachting nader onderbouwen? De leden van de VVD-fractie zijn het met de regering eens dat de softwarebranche of meer in het algemeen de ICT-sector andere karakteristieken vertoont dan de creatieve industrie waarvoor dit wetsvoorstel in het bijzonder is geschreven. Zij zien deze bepaling als een zwaard van Damocles boven kopers van door derden ontwikkelde software hangen, en het past ook niet bij het uitgangspunt van het vrije marktprincipe, waar het nemen van ondernemersrisico’s een wezenlijk onderdeel van uitmaakt, en het uitgangspunt van het burgerlijk wetboek: contractsvrijheid. Is deze bepaling van dwingendrechtelijke aard? Kunnen partijen deze bepaling buiten toepassing verklaren in hun contract dat ze zullen overeenkomen? Bij het nemen van ondernemersrisico’s hoort dat je soms te veel betaalt voor een product, in casu computerprogrammatuur, omdat je de verkoopkansen te hoog hebt ingeschat en soms een goede deal hebt gesloten omdat je de verkoopkansen conservatief hebt ingeschat, waardoor de exploitatieopbrengsten hoger zijn dan waar de koper bij het sluiten van de overeenkomst van uitging. Het is in een gezonde markt ondenkbaar dat de ene ondernemer (in dit geval de maker) bij de andere ondernemer (de koper) aanklopt en een wettelijke titel heeft om een aanvullende billijke vergoeding te vorderen. De leden van de VVD-fractie hebben eerder aangegeven grote moeite met dit hoofdstuk van het wetsvoorstel te hebben en hebben gevraagd of de regering heeft overwogen om software gerelateerde werken van hoofdstuk 1A uit te zonderen. Zo ja, waarom heeft zij dat niet gedaan? Hierop heeft de regering geen antwoord gegeven. Graag ontvangen de leden van de VVD-fractie alsnog een antwoord.

3. De maker heeft daarnaast op grond van artikel 25 sub e van het wetsvoorstel het recht om bij non usus de overeenkomst te ontbinden. Het is aan de wederpartij – de afnemer of licentienemer – om wel of niet veel inspanningen te verrichten het werk te exploiteren. Het past niet bij het hiervoor gestelde vrijemarktprincipe en ondernemersrisico dat de maker – de licentiegever – op een zeker moment het recht heeft om de overeenkomst te ontbinden wanneer de koper het werk niet binnen een redelijke termijn na het sluiten van de overeenkomst in voldoende mate exploiteert. De licentienemer moet volledig vrij kunnen zijn om te bepalen of en wanneer hij welke inspanningen verricht om het werk te exploiteren. Hij investeert in de programmatuur en moet dan ook zelf kunnen bepalen of en wanneer hij die investering te gelde wil maken. In hoeverre is deze bepaling van dwingend rechtelijke aard? Kunnen partijen in hun overeenkomst deze bepaling niet van toepassing verklaren?


III. Vraag van de leden van de CDA-fractie


Als een auteur zijn auteursrecht heeft overgedragen aan partij x (b.v. een uitgeverij), die na verloop van tijd haar rechten weer overdraagt aan partij y, dan is er geen contractuele verhouding ontstaan tussen de auteur en partij y. Alsdan kan er ook niet om ontbinding van de overeenkomst worden verzocht in geval van non usus. Wat is de juridische grondslag waarop in geval van non usus door partij y, de auteur aan deze partij met wie hij geen contractuele relatie heeft, zijn auteursrecht weer kan terugvorderen?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering de vraag nauwgezet te beantwoorden.

De leden van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie zien met belangstelling uit naar de antwoorden op de gestelde vragen. Onder voorbehoud dat de nota naar aanleiding van het verslag tijdig wordt aangeboden, acht de commissie het wetsvoorstel gereed voor plenaire behandeling op 30 juni a.s.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie,

Duthler

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie,

Van Dooren