Nr. C Memorie van antwoord

Print this page

Kamerstukken I, 2014/15, 33308, nr. C.

Ontvangen 12 juni 2015

Met belangstelling hebben de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ik kennis genomen van het voorlopig verslag. Het verheugt ons te kunnen constateren dat de fracties die inbreng hebben geleverd zich kunnen vinden in (de achterliggende gedachte van) het wetsvoorstel. De positieve grondhouding van de fracties neemt niet weg dat er de nodige vragen zijn gesteld. Die vragen zijn beantwoord in de volgorde waarin ze zijn gesteld, tenzij hieronder anders is aangegeven.


ALGEMEEN DEEL
 

1. Inleiding

De leden van de D66-fractie vragen waarom dit wetsvoorstel wordt behandeld en niet de Europese herziening van het auteursrecht wordt afgewacht. Ook vragen de leden van de D66- fractie naar de positie van «de derde» – waarmee naar wij aannemen de consument is bedoeld – die niet in het wetsvoorstel wordt genoemd.

De wijze waarop een maker contracteert met zijn exploitant, de materie die door het wetsvoorstel wordt bestreken, is zo goed als niet geharmoniseerd door EU wetgeving. De Europese Unie heeft er in het verleden nadrukkelijk vanaf gezien het onderwerp te agenderen omdat uit onderzoek blijkt dat Europese auteurscontractenrechtelijke bepalingen niet nodig zijn voor een goede werking van de interne markt [1]. Er zijn geen aanwijzingen dat de Europese Commissie het auteurscontractenrecht thans wil harmoniseren.

Het onderwerp «uitzonderingen en beperkingen op het auteursrecht» is wel grotendeels geharmoniseerd door EU-wetgeving. Een lidstaat mag alleen nieuwe uitzonderingen of beperkingen op het auteursrecht invoeren, indien daarvoor een grondslag bestaat in een richtlijn van de Europese Unie. Een van die mogelijke uitzonderingen betreft de thuiskopie-uitzondering die is gebaseerd op artikel 5 lid 2 onder c van de auteursrechtrichtlijn 2001/29/EG.

De Europese Unie heeft een herziening van het auteursrechtelijk kader aangekondigd [2]. De Nederlandse regering zet hierbij in op het verkrijgen van meer flexibiliteit in het auteursrecht onder meer door een herziening van het Europese auteursrechtelijk kader inzake excepties en beperkingen [3]. Bij de uitzondering inzake thuiskopiëren dringt Nederland aan op harmonisatie.

Het gebruik dat een gemiddelde consument van een werk maakt, leidt niet tot een exploitatieovereenkomst in de zin van artikel 25b Aw. Consumenten verlangen in de regel geen overdracht van het auteursrecht of een exclusieve licentie van de maker. De bepalingen van het wetsvoorstel zijn dus niet van toepassing op consumenten.


2. Opbouw wetsvoorstel


a. Artikel 2 Auteurswet

 

De leden van de CDA-fractie stellen de vraag of het absolute karakter van het auteursrecht geweld wordt aangedaan door de non usus-bepaling en het zodoende zou neerkomen op een (opzegbaar) gebruiksrecht, dan wel een voorwaardelijke overdracht. De leden vragen daarbij bijzondere aandacht voor de wetenschappelijke- en educatieve uitgeverij.

Het wetsvoorstel maakt niet dat het auteursrecht verwordt tot een opzegbaar gebruiksrecht, evenmin is er sprake van een voorwaardelijke overdracht. De regeling van artikel 25e Aw (de non usus-regeling) is geënt op de in het commune overeenkomstenrecht gebruikelijke regeling van tekortkoming in de nakoming van een verbintenis uit overeenkomst (artikel 6:265 BW). Een ontbinding op grond van artikel 6:265 BW heeft tot gevolg dat partijen bevrijd zijn van hun verbintenissen en verplicht partijen om de uit hoofde van de overeenkomst verrichte prestaties ongedaan te maken. Indien uit hoofde van de exploitatieovereenkomst het auteursrecht is overgedragen aan de exploitant, is de wederpartij van de maker bij een ontbinding op grond van artikel 6:265 BW juncto artikel 6:271 BW ook thans al gehouden deze overdracht ongedaan te maken. Hierin verschilt de non-ususregeling van artikel 25c Aw niet van de regeling in het commune recht.

Voorkomen moet worden dat de maker met lege handen staat als het auteursrecht door de exploitant is overgedragen aan een derde, en deze het werk niet of onvoldoende exploiteert. In aanvulling op de regeling uit het commune overeenkomstenrecht is daarom bepaald dat de maker in dat geval ook de derde aan wie zijn contractspartner het recht heeft overgedragen of een rechtsopvolger van die derde, kan aanspreken. Er is goede reden om hier een aanvullende regeling ten opzichte van het commune overeenkomstenrecht te treffen nu de maker in het auteursrecht een bijzondere positie inneemt. Zonder maker komt er immers geen auteursrechtelijk beschermd werk tot stand. Dat een maker een bijzondere positie inneemt blijkt ook uit andere bepalingen in de Auteurswet. Zo is de beschermingsduur van het auteursrecht in beginsel gerelateerd aan het leven van de maker: het auteursrecht vervalt op de 1e januari, zeventig jaar na het overlijden van de maker van het werk (artikel 37 Aw). Verder kan een maker op grond van artikel 25 Aw bepaalde rechten doen gelden tegen derden ten aanzien van het werk, zelfs nadat zij het werk hebben overgedragen (morele of persoonlijkheidsrechten). Een exploitant dient zich dus ook thans al rekenschap te geven van het feit dat hij de creatieve prestaties van een ander, de maker, exploiteert.

De non usus regeling treedt pas in werking indien de maker met een wederpartij een overeenkomst aangaat die de verlening van exploitatiebevoegdheid tot hoofddoel heeft. Partijen gaan deze overeenkomst aan omdat de exploitant het werk van de maker wil vermarkten. Dat ziet dus niet op een door de wet opgelegde voorwaarde maar op een door de contractspartijen gewenste resultaat van de overeenkomst.

Indien – zoals in de door de leden aangehaalde voorbeeld van educatieve uitgaven – meerdere makers betrokken zijn bij de totstandkoming van een werk, is de contractuele constellatie om tot exploitatie te komen per definitie complexer dan die van een werk met maar één maker. Dit is in het wetsvoorstel op meerdere plekken onderkend. Zo is in artikel 25d lid 2 Aw bepaald dat indien het auteursrecht aan meerdere makers toebehoort en de bijdrage van de maker geen scheidbaar werk vormt, de maker de overeenkomst alleen kan ontbinden met instemming van de andere makers. Het uitgangspunt is dus dat alle makers achter het inroepen van de non-usus bepaling moeten staan. Dit werpt een drempel op voor het gebruik maken van de non usus-bepaling bij werken waarbij veel makers zijn betrokken.

Omgekeerd voorkomt artikel 25d lid 2 dat bij een beperkt aantal makers, een enkele maker de uitoefening van het ontbindingsrecht door de overige makers op onredelijke gronden frustreert. Om in dergelijke gevallen onduidelijkheid te voorkomen over de vraag of de overeenkomst is ontbonden, is bepaald dat de overeenkomst in dat soort gevallen uitsluitend door de rechter kan worden ontbonden. De rechter is bij uitstek in staat om rekening te houden met de omstandigheden van het specifieke geval. Hiermee zijn afdoende waarborgen getroffen opdat noch de exploitant, noch de maker van een werk in de situatie terecht komt dat een werk niet-exploitabel wordt.

Het lid van de SGP-fractie vraagt zich af waarom makers-ondernemingen (door hem ook fictieve makers genoemd) zich niet op de bepalingen kunnen beroepen en wat dit betekent voor zzp'ers?

Een fictieve maker is een rechtspersoon die op grond van de artikelen 7 en 8 Aw als maker wordt aangemerkt. Dit zijn bepalingen die dienen ter bescherming van de belangen van een ander dan de feitelijke maker (natuurlijke persoon) van een werk, te weten de werkgever respectievelijk de opdrachtgever. Indien een werkgever of opdrachtgever op grond van de bepalingen als maker wordt aangemerkt, speelt de feitelijke maker (de natuurlijke persoon) auteursrechtelijk verder geen rol.

Met een makers-onderneming in het kader van het wetsvoorstel auteurscontractenrecht wordt gedoeld op de situatie dat makers/natuurlijke personen hun auteursrecht onderbrengen in een rechtspersoon, bijvoorbeeld een BV, opdat de BV met een derde kan contracteren over het auteursrecht. De BV heeft het auteursrecht dan niet verkregen op grond van artikel 7 of 8 (en is dus ook geen fictieve maker) maar op grond van een overdracht van de maker/natuurlijke persoon. De BV is dan auteursrechthebbende doordat hij rechtsopvolger is van de maker/natuurlijke persoon.

Uit de aanduiding zelfstandige zonder personeel (zzp-er) is niet af te leiden of de persoon in kwestie als natuurlijke persoon contracteert of dat hij zijn auteursrecht heeft ondergebracht in een rechtspersoon en de rechtspersoon vervolgens over de exploitatie van zijn werk laat contracteren. In de eerste situatie is het auteurscontractenrecht van toepassing op de zzp-er indien hij exploitatieovereenkomsten sluit in de zin van artikel 25b. In het tweede geval kan de zzp-er mogelijk aanspraak maken op reflexwerking, namelijk indien hij voor het overige nagenoeg of niet verschilt van de maker/natuurlijke persoon uit de eerste situatie. Het is de rechter die aan de hand van de omstandigheden van het geval beoordeelt of er aanleiding is om reflexwerking toe te passen. Onder reflexwerking wordt verstaan het toekennen van de bescherming die wordt geboden door een bepaling van het auteurscontractenrecht aan anderen dan de maker/ natuurlijke persoon. De reflexwerking krijgt voor deze groep rechthebbenden vorm door bij de invulling van de redelijkheid en billijkheid die uit artikel 6:248 BW voortvloeit, aan te sluiten bij de beschermende bepalingen uit de Auteurswet.


b. Hoofdstuk IA De exploitatieovereenkomst


De leden van de VVD-fractie vragen zich af waarom software niet is uitgezonderd van hoofdstuk 1a. Zij stellen dat er in de softwarebranche geen aanleiding is om een bestsellerbepaling toe te passen.

De aan het woord zijnde leden merken op dat er in de softwarebranche geen sprake is van een onevenwichtige relatie tussen contractspartijen. Indien dit zo is, zal er voor een maker in de softwarebranche evenmin aanleiding zijn om de bepalingen van het hoofdstuk 1a in te roepen. Bij gelijkwaardige verhoudingen zal de vergoeding die betaald wordt immers niet snel als onbillijk te kwalificeren zijn. Wanneer veel personen aan de totstandkoming van een werk hebben bijgedragen – zoals in de softwarebranche veelal het geval is – is het navenant moeilijker is om aan te tonen dat juist de bijdrage van die ene persoon een grote rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van de exploitatieopbrengst. Onder meer de bijdrage van de maker zal moeten worden gewogen om te komen tot de ingevolge artikel 25d noodzakelijke beoordeling van de disproportionaliteit tussen de oorspronkelijke vergoeding en de exploitatieopbrengst. Gelet op de wijze waarop veel van de werken in de softwarebranche tot stand komen, is de verwachting dat de bestsellerbepaling daar minder vaak zal worden toegepast dan in de meer traditionele auteursrechtsectoren.

De leden van de SP-fractie zijn verheugd met het aannemen van de motie-Jasper Van Dijk, waarin de regering wordt opgeroepen afspraken rondom tarieven tussen makers en exploitanten te bevorderen. Zij vragen hoe de regering uitvoering gaat geven aan deze motie.

Artikel 25c Aw biedt een kader voor de totstandkoming van billijke vergoedingen voor het verlenen van exploitatiebevoegdheid. Voorwaarde voor het komen tot een vaststelling van de billijke vergoeding door de Minister van OCW is een gezamenlijk gedragen advies door een representatieve vereniging van makers enerzijds en een representatieve vereniging van exploitanten anderzijds. De drie bij het auteursrecht betrokken ministeries (de Ministeries van VenJ, OCW en EZ) hebben regulier overleg met de verschillende koepelorganisaties van makers en exploitanten. Bij dit overleg is het auteurscontractenrecht een terugkerend agendaonderwerp. Zodra de wet is aangenomen zullen ook de ervaringen van het veld met de wet auteurscontractenrecht worden besproken. Dan kan tevens nader worden bekeken voor welke sectoren en voor welke exploitaties makers- en/of exploitantenverenigingen de vaststelling van specifieke tarieven in het bijzonder wenselijk achten. Een en ander laat onverlet dat het aan de markt is om te komen tot afspraken over een gezamenlijk advies aan de Minister van OCW.

Het lid van de SGP-fractie vraagt of de verwachting gewettigd is dat het wetsvoorstel een belangrijke bijdrage zal leveren aan een evenwichtig wettelijk kader waarbinnen ongelijke partijen tot onderhandelingen en resultaten kunnen komen.

Door gebruik te maken van open normen geeft de wetgever aan over welke zaken partijen geacht worden afspraken te maken indien zij een exploitatieovereenkomst sluiten. De wet geeft het kader dat partijen nader kunnen invullen. Wij verwachten dat deze wet in bepaalde sectoren er toe zal leiden dat verenigingen van makers en exploitanten in overleg zullen treden om te komen tot standaard- of modelcontracten waarin de normen sectorspecifiek nader kunnen worden ingevuld. Door de tussenkomst van de beroepsverenigingen van makers zal het belang van de maker voldoende worden gewaarborgd.

Het feit dat recent overeenstemming is bereikt tussen het Platform Makers en het Platform Creatieve Mediaindustrie over een conceptreglement inzake de geschillencommissie auteurscontractenrecht is hierbij een bemoedigend signaal. In het reglement is opgenomen dat de geschillencommissie tweezijdig overeengekomen modelcontracten zal betrekken bij de uitspraak. Ook hiervan gaat een stimulans uit om te komen tot meer sectorspecifieke afspraken. Overigens zullen ook de uitspraken van de geschillencommissie over auteurscontractenrechtelijke geschillen een normerend effect kunnen hebben.

Voorts vraagt het lid van de SGP-fractie of het wetsvoorstel er toe zou kunnen bijdragen dat auteurscontracten tot stand komen voordat het werk ter beschikking wordt gesteld.

Ja, het wetsvoorstel stimuleert dat op voorhand afspraken over de exploitatie op papier worden gezet. Ingevolge artikel 2 Aw vereisen een overdracht en het verlenen van een exclusieve licentie een akte. Een exploitant die zekerheid wil over de overdracht dan wel de exclusiviteit van een exploitatie zal dit dus schriftelijk op voorhand dienen af te spreken met de maker. Hoewel strikt genomen aan het aktevereiste is voldaan met een eenzijdige schriftelijke verklaring van de maker, ligt het in de rede dat partijen de bijbehorende afspraken in een schriftelijke overeenkomst opnemen.

 

[1] COM(2004)261 Het beheer van auteursrechten en naburige rechten in de interne markt.

[2] COM(2015 (192) Strategie voor een eengemaakte digitale markt voor Europa.

[3] TK 2013–2014, 29 838, nr 71.