Beding om voortbestaan zakelijke relaties te bevorderen na einde dienstverband onredelijk

15-01-2018 Print this page
IEPT20171124, Rb Rotterdam, FZB

Relatie- en concurrentiebeding vernietigd. Onbillijke benadeling de zin van artikel 7:653 lid 3 sub b BW: concurrentie- en relatiebeding [gedaagde 2] met een looptijd van drie jaar en geen geografische beperking is buitenproportioneel, onredelijk om [gedaagde 2] na het einde van de arbeidsovereenkomst te vragen het voortbestaan van de zakelijke relaties met opdrachtgevers te bevorderen, beding dat [gedaagde 3] in nieuwe functie relatie FZB met opdrachtgever niet in de weg mag staan is buitenproportioneel gelet op functie en duur van het dienstverband. Geen onrechtmatige werknemersconcurrentie: niet aannemelijk dat stelselmatig klanten FZB zijn benaderd of is geprobeerd ze over te halen over te stappen en geen stelselmatige en substantiële afbraak bedrijfsdebiet. Geen schending geheimhoudingsbeding door gedaagden: FZB heeft niet concreet gemaakt en onderbouwd dat gedaagden met derden geheime informatie hebben gedeeld. Gevorderde afgifte onvoldoende bepaald: onvoldoende concreet van welke documenten en bescheiden FZB een afschrift wenst.

 

CONCURRENTIEBEDINGBEDRIJFSGEHEIMEN - PROCESRECHT

 

FZB detacheert arbeidskrachten op het gebied van veilige zorgondersteuning. Twee ex-werknemers gedaagde 2 en 3 van FZB richten na beëindiging van hun dienstverband samen met een onafhankelijke derde partij eveneens een detacheringsbureau in de zorgsector op, VZO. Met VZO verrichten zij diensten voor onder meer één van de opdrachtgevers van FZB, GGZ Rivierduinen Oegstgeest (GGZ). Volgens FZB handelen de ex-werknemers in strijd met respectievelijk het overeengekomen concurrentie- en relatiebeding en het geheimhoudingsbeding door enerzijds het oprichten van VZO en anderzijds door het verrichten van werkzaamheden voor GGZ.

 

De kantonrechter oordeelt dat de ex-werknemers niet in strijd met het overeengekomen concurrentie-en relatiebeding en geheimhoudingsbeding hebben gehandeld. Voor wat betreft het concurrentie- en relatiebeding acht de kantonrechter dat beide ex-werknemers onbillijk worden benadeeld in verhouding tot het belang van FZB in de zin van art. 7:653 lid 3 sub b BW. In het geval van gedaagde 2 acht de kantonrechter een drie jaar durend beding zonder (geografische) beperking excessief. In de eerste plaats vanwege de functie die gedaagde 2 voor zijn uitdiensttreding vervulde. Gedurende een jaar had hij al geen toegang meer tot vertrouwelijke informatie en de opgedane kennis en informatie uit zijn eerdere rol als Operationeel Coördinator was al verouderd (artikel 17 sub c arbeidsovereenkomst). Daarnaast is het niet redelijk van FZB om van voormalig werknemers te vragen dat zij, na beëindiging van het dienstverband, zorg dragen voor de bevordering van het voortbestaan van de zakelijke relaties met haar opdrachtgevers, daar het een bepaalde inspanning vergt om dergelijke relaties te onderhouden (artikel 17 sub a arbeidsovereenkomst). Tevens kan de werknemer niet verantwoordelijk gehouden worden voor mogelijke externe invloeden die een nadelig effect op de relatie tussen FZB en haar opdrachtgevers kan hebben. In het geval van gedaagde 3 wordt een zelfde redenering gevolgd met dien verstande dat in dat geval het tijdelijke dienstverband van gedaagde 3 wordt benadrukt.

 

Gedaagden hebben ook het geheimhoudingsbeding in onderhavig geval niet geschonden. In de eerste plaats hebben zij geen bedrijfsgevoelige informatie aan VZO als derde verstrekt, nu zij zelf oprichters en vertegenwoordigers zijn van VZO en deze daarom niet als een derde kan worden gezien. Daarnaast heeft FZB onvoldoende  concreet kunnen maken en onderbouwen dat de ex-werknemers bedrijfsgevoelige informatie, zoals prijstellingen en voorwaarden [gedaagde 2] en vertrouwelijk kennis opgedaan gedurende de uitoefening van een functie voor opdrachtgevers van FZB [gedaagde 3] met andere derden hebben gedeeld. Daarnaast benadrukt de kantonrechter dat het geheimhoudingsbeding in onderhavig geval erg ruim geformuleerd is.

 

Van onrechtmatige werknemersconcurrentie is evenmin sprake. Gesteld noch bewezen is dat de ex-werknemers consequent bezig zijn geweest opdrachtgevers van FZB over te halen om naar VZO te komen. Dat VZO diensten verleent aan GGZ, een opdrachtgever van FZB, doet niets af aan het feit dat GGZ nog altijd gebruik maakt van de diensten van FZB.

 

Ten slotte kan FZB in onderhavig geval geen geslaagd beroep doen op artikel 843a Rv. FZB wenst inzage te krijgen in de werkzaamheden die VZO voor GGZ heeft verricht, in het bijzonder door gedaagden, maar heeft volgens de kantonrechter onvoldoende duidelijk gemaakt in welke stukken zij precies inzage wenst.

 

IEPT20171124, Rb Rotterdam, FZB v VZO

 

ECLI:NL:RBROT:2017:9295