Art. 9(4) UmeV mag niet met terugwerkende kracht op in beslag genomen sigaretten worden toegepast

16-01-2018 Print this page
IEPT20180103, Rb Den Haag, Philip Morris v World Freight

Art. 9(4) UmeV mag niet met terugwerkende kracht op in beslag genomen sigaretten worden toegepast: is vóór inwerkingtreding van dat artikel in haven Rotterdam binnengekomen en beslag op gelegd, toepassen met terugwerkende kracht zou in strijd zijn met rechtszekerheid en verbod van terugwerkende kracht. Geen richtlijnconforme interpretatie BVIE door op artikel 10(4) Merkenrichtlijn 2015 te anticiperen: omzettingstermijn nog niet verstreken, dat niet anticiperen doelstelling richtlijn ernstig in gevaar zou brengen niet toegelicht. Onvoldoende toegelicht dat container bestemd is om noodzakelijkerwijs in Unie in handel te worden gebracht: voor vraag of partij noodzakelijkerwijs in Unie wordt ingevoerd niet van belang dat uiteindelijke bestemming goederen niet, of niet direct, is aangegeven. Tussenkomst TTL afgewezen: gepretendeerde eigendomsrecht op sigaretten onvoldoende onderbouwd.

 

MERKENRECHT - PROCESRECHT

 

Philip Morris is een grote internationaal opererende tabaksproducent. World Freight is logistiek dienstverlener. Philip Morris is houdster van onder meer een aantal een aantal Malboro Uniebeeldmerken. De douane heeft een container met 512.500 pakjes sigaretten vastgehouden en Philip Morris bericht over de inhoud daarvan. Philip Morris heeft conservatoir derdenbeslag tot afgifte laten leggen op de partij sigaretten. Philip Morris vordert nu vernietiging van de sigaretten. De vorderingen worden afgewezen.

 

De rechtbank moet eerst beoordelen of artikel 9(4) UmeV op de partij sigaretten van toepassing is, dan wel of het BVIE richtlijnconform moet worden uitgelegd met inachtneming van artikel 10(4) Merkenrichtlijn 2015. De relevante handelingen (het aankomen van de container in de haven van de Rotterdam en het douanebeslag) hebben plaatsgevonden voordat artikel 9(4) op 23 maart 2016 van kracht is geworden. Artikel 9(4) vormt volgens de rechtbank een wezenlijke uitbreiding van de werkingssfeer van een Uniemerk ten gunste van de merkhouder, waardoor het met terugwerkende kracht toepassen van deze bepaling op goederen die voor de datum van inwerkingtreding reeds zijn beslagen in strijd zou zijn met met name het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod van terugwerkende kracht.

 

Het beroep op richtlijnconforme interpretatie van het BVIE ten aanzien van met de Uniemerken overeenstemmende Beneluxmerken van Philip Morris, in de zin dat reeds op artikel 10(4) Merkenrichtlijn 2015 moet worden geanticipeerd, slaagt evenmin. De omzettingstermijn van de Merkenrichtlijn 2015 is nog niet verstreken. Hoewel de nationale rechter reeds vanaf het tijdstip van de inwerkingtreding van de richtlijn zoveel mogelijk onthouden van een uitleg die na het verstrijken van de omzettingstermijn de verwezenlijking van de doelstelling van de richtlijn ernstig in gevaar zou kunnen brengen, is door Philip Morris niet toegelicht waarom het niet nu toepassen van artikel 10(4) tot een dergelijk te vermijden resultaat zou leiden.

 

De rechtbank beoordeelt de vraag of Philip Morris zich tegen de partij sigaretten kan verzetten daarom op grond van de regelgeving die gold in december 2015. Er moet daarom worden vastgesteld of de partij noodzakelijkerwijs in de Unie in de handel worden gebracht. World Freight heeft gesteld dat het niet haar bedoeling was om de container in de Unie in te voeren, maar dat zij het de container slechts tijdelijk in een safe warehouse, onder T1-status wilde opslaan en daarna wilde doorvoeren naar Syrië. Dat World Freight de intentie had om de container in de Unie in te voeren om aan een openstaande vordering te voldoen is hierna door Philip Morris niet nader toegelicht, zodat aan dit standpunt voorbij wordt gegaan. Het staat dus niet ondubbelzinnig vast dat World Freight voornemens is de partij in de Unie aan te bieden. Daarnaast is voor de vraag of de goederen noodzakelijkerwijs in de Unie zullen worden ingevoerd niet van belang dat de uiteindelijke bestemming van de goederen niet, of niet direct, was aangegeven. Dit volgt uit r.o.v. 4.3 van het Class-arrest (IEPT20051018). Blijkens Philips-Nokia (IEPT20111201) is slechts sprake van een aanwijzing voor een vermoeden dat inbreuk is gemaakt.  De gerechtvaardigdheid van een dergelijk vermoeden om over te gaan tot douanebeslag op grond van de APV, dat een tijdelijk karakter heeft, staat echter los van de beantwoording van de vraag of kan worden vastgesteld dat de goederen noodzakelijkerwijs in de Unie wordeen ingevoerd. Daarvoor is meer vereist, terwijl in geen enkele vrachtbrief een afnemer of consument in de Unie is genoemd. Philip Morris heeft haar stelling dat de partij sigaretten noodzakelijkerwijs bestemd is om in de Unie in de handel te worden gebracht dus onvoldoende toegelicht.

 

De overige grondslagen falen. Zo kan niet worden beoordeeld of sprake is van onrechtmatige daad, omdat dit naar het recht van het land waar de partij sigaretten daadwerkelijk op de markt (dreigt te) kom(t)(en) moet worden beoordeeld, terwijl niet vaststaat of en waar de sigaretten uiteindelijk op de markt zullen worden gebracht.

 

In reconventie wordt het beslag opgeheven. De vorderingen van TTL in tussenkomt worden afgewezen, omdat TTL haar gepretendeerde eigendomsrecht op de sigaretten onvoldoende heeft onderbouwd, waardoor zij onvoldoende belang heeft ex artikel 3:303 BW bij haar vorderingen.

 

IEPT20180103, Rb Den Haag, Philip Morris v World Freight

 

ECLI:NL:RBDHA:2018:4