Appellant is rechthebbende op fonogrammenproducentenrechten Tee Set oeuvre

24-09-2018 Print this page
IEPT20180911, Hof Den Haag, Tee Set
(Met dank aan Margriet Koedooder, De Vos & Partners)

Appellant kan zich t.a.v. vorderingen tegen [B] niet op in gezag van gewijsde gaan van 1998-vonnis beroepen: dat stelling van [B] dat hij (mede) gerechtigd is tot de fonogrammenproducentenrechten als onvoldoende onderbouwd is gepasseerd impliceert niet het tegendeel. Appellant rechthebbende op fonogrammenproducentenrechten Tee Set oeuvre: beroep [B] op gezag van gewijsde 1976-vonnis faalt, omdat in dat vonnis niets is beslist over wie fonogrammen heeft geproduceerd, achteraf dragen deel van kosten eerste opname leidt niet tot gevolgtrekking dat [B] (mede-)producent van de fonogrammen is. Wel gezag van gewijsde 1998-vonnis inzake eigen vorderingen van [B] (er werd geoordeeld dat [B} geen fonogrammenproducentenrecht heeft): beroep op 1976-vonnis gaat niet op, nu daar in de 1998-zaak geen succesvol beroep op is gedaan. [B] geen auteursrechthebbende op Tee Set-oeuvre: heeft niet als componist of tekstdichter bijgedragen aan oeuvre, beroep op 1976-vonnis faalt, omdat daarin enkel is geoordeeld dat [B] recht heeft op 1/6 van de inkomsten. Appellant niet de volledige en enige rechthebbende van de muziekuitgaverechten: erkend dat er bij veel werken mede-auteurs waren naast [T] en appellant alleen aandeel van [T] heeft verworven.

 

AUTEURSRECHTNABURIGE RECHTEN

 

Hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 7 september 2016 (IEPT20160907), waarin werd geoordeeld dat [eiser] (thans appellant) rechthebbende op de naburige rechten fonogrammenproducent van het Tee Set oeuvre is. Het vonnis wordt vernietigd.

 

Appellant kan zich ten aanzien van de vorderingen tegen [B] niet beroepen op het in gezag van gewijsde gaan van het 1998-vonnis. In dat vonnis is de stelling van [B] dat hij (mede) gerechtigd is tot de fonogrammenproducentenrechten wegens onvoldoende onderbouwd gepasseerd. Dit oordeel impliceert niet het tegendeel, dat de rechten aan [T]/[K] toekomen, waardoor rechtsopvolger appellant dus niet met succes zich op het gezag van gewijsde van het vonnis kan beroepen. Deze vorderingen worden daarom nader onderzocht. [B] zijn verweer dat in het 1976-vonnis met gezag van gewijsde is beslist dat hij fonogrammenproducentenrechten kan doen gelden op het nummer en de LP ‘Ma belle amie’ wordt niet aanvaard. In het 1976 vonnis is niets beslist of gezegd over de vraag wie de fonogrammen heeft geproduceerd. De stelling van [B] die niet méer inhoudt dan dat hij achteraf een deel van de kosten van de eerste opname heeft gedragen kan niet de gevolgtrekking dragen dat hij (mede-)producent van de fonogrammen is. De grieven van [B] gaan dus niet op.

 

Met betrekking tot de eigen vorderingen van [B] slaagt zijn stelling met betrekking tot het gebrek aan gezag van gewijsde van het 1998 vonnis niet, waardoor aan de verwerping van de stelling van [B] c.s. dat zij (fonogrammenproducenten)recht hebben gezag van gewijsde toekomt. Hiertegen heeft [B] alsnog een beroep op het gezag van gewijsde van het 1976-vonnis gedaan, maar dat wordt niet gehonoreerd. In de zaak die tot het 1998-vonnis heeft geleid is geen succesvol beroep op het gezag van gewijsde van het 1976-vonnis gedaan, waardoor dit vonnis voor de fonogrammenproducentenrechten geen betekenis meer heeft. Indien het vonnis hierop betrekking zou hebben is het vervangen door het 1998-vonnis. Appellant kan zich dus ten aanzien van de fonogrammenproducentenrechten vorderingen van [B] met vrucht op het gezag van gewijsde van het 1998-vonnis beroepen.

 

Appellant betwist dat [B] enig auteursrecht heeft op het Tee Set-oeuvre, zoals hij stelt. Nu [B] niet heeft gesteld dat hij als componist of tekstdichter heeft bijgedragen aan enig onderdeel van het Tee Set-oeuvre kan hij niet als originair auteursrechthebbende worden aangemerkt. Ook kan hij niet worden gevolgd met zijn stelling dat hij voor 1/6 deel recht kan doen gelden op auteursrechtelijke exploitatierechten gelet op het 1976 vonnis, aangezien daarin alleen maar is geoordeeld dat [B] recht heeft op 1/6 van de inkomsten uit de Tee Set.

 

In de zaak tussen appellant en [D] wordt geoordeeld dat niet voor recht kan worden verklaard dat appellant de volledige en enige rechthebbende is van de muziekuitgaverechten, aangezien is erkend dat er bij veel werken mede-auteurs waren naast [T] en dat appellant door de overdrachten in 2002, 2006 en 2013 alleen het aandeel daarin van [T] heeft verworven.

 

IEPT20180911, Hof Den Haag, Tee Set

 

(kopie origineel arrest)