HvJEU: ook voorzieningenrechter buiten rechtbank Den Haag bevoegd in kort geding over Gemeenschapsmodel

21-11-2019 Print this page
IEPT20191121, HvJEU, Spin Master

Artikel 90 lid 1 van de Gemeenschapsmodellenverordening bepaalt dat de rechtbanken van de lidstaten die bevoegd zijn voorlopige of beschermende maatregelen te bevelen voor een nationaal model tevens bevoegd zijn dergelijke maatregelen te bevelen voor een Gemeenschapsmodel: gebruik van de uitdrukking “met inbegrip van” bevestigt dat het niet noodzakelijkerwijs hoeft te gaan om een gespecialiseerde rechterlijke instantie, wetgever heeft dwingende vereisten van nabijheid en doeltreffendheid laten prevaleren op de specialisatiedoelstelling.

 

MODELRECHT - IPR

 

Artikel 81 van de Gemeenschapsmodellenverordening bepaalt dat de lidstaten op hun grondgebied een of meer “rechtbanken voor het Gemeenschapsmodel” aanwijzen die exclusief bevoegd zijn om zich uit te spreken over bepaalde rechtsvorderingen met betrekking tot inbreuken op en de geldigheid van Gemeenschapsmodellen. Ter uitvoering van die opdracht heeft Nederland die exclusieve bevoegdheid toegewezen aan de rechtbank Den Haag.  In artikel 90 van de Gemeenschapsmodellenverordening staat dat voorlopige en beschermende maatregelen kunnen worden gevraagd aan de rechterlijke instanties van een lidstaat, met inbegrip van de rechtbanken voor het Gemeenschapsmodel.

 

In de Spin Master- zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (IEPT20170112) zich bevoegd verklaard inzake een vordering tot vaststelling van voorlopige en beschermende maatregelen wegens inbreuk een Gemeenschapsmodel voor speelballetjes. De Procureur-generaal van de Hoge Raad heeft er vervolgens op gewezen dat binnen de Nederlandse rechtspraak verschillend wordt geoordeeld over de vraag of voorzieningenrechters van andere rechtbanken dan de rechtbank Den Haag bevoegd zijn om in dergelijke geschillen voorlopige en beschermende maatregelen te bevelen, en heeft tegen het vonnis van de voorzieningenrechter cassatie “in het belang der wet” ingesteld.

 

Binnen deze context heeft de Hoge Raad het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de vraag of artikel 90 lid 1 van de Gemeenschapsmodellenverordening aldus moet worden uitgelegd dat het een dwingende toekenning inhoudt aan alle daar genoemde rechterlijke instanties van een lidstaat om voorlopige en beschermende maatregelen te mogen bevelen, of dat dit artikel de lidstaten – geheel of gedeeltelijk – vrijlaat om de bevoegdheid dergelijke maatregelen te bevelen, bij uitsluiting op te dragen aan de rechterlijke instanties die overeenkomstig artikel 80 lid 1 zijn aangewezen als rechtbanken voor het Gemeenschapsmodel. 

 

Het Hof van Justitie oordeelt dat uit de bewoordingen van artikel 90 lid 1 volgt dat niet alleen de rechtbanken voor het Gemeenschapsmodel van de lidstaat kunnen worden verzocht om voorlopige en beschermende maatregelen te bevelen, maar ook elke rechterlijke instantie van deze lidstaat die bevoegd is dergelijke maatregelen te nemen voor nationale modellen. Net als de advocaat-generaal overweegt het hof dat het gebruik van de uitdrukking “met inbegrip van”, bevestigt dat het niet noodzakelijkerwijs hoeft te gaan om een gespecialiseerde rechterlijke instantie.

 

Het hof overweegt dat de wetgever wat betreft verzoeken om voorlopige en beschermende maatregelen op het gebied van inbreuk of nietigheid, de dwingende vereisten van nabijheid en doeltreffendheid heeft laten prevaleren op de specialisatiedoelstelling. Het hof concludeert derhalve dat artikel 90 lid 1, van de Gemeenschapsmodellenverordening aldus moet worden uitgelegd dat het bepaalt dat de rechtbanken van de lidstaten die bevoegd zijn voorlopige of beschermende maatregelen te bevelen voor een nationaal model, tevens bevoegd zijn dergelijke maatregelen te bevelen voor een Gemeenschapsmodel.

 

C678/18 - ECLI:EU:C:2019:998

 

Deze uitspraak wordt besproken in de volgende webinar:

IE-Update 4e kwartaal 2019