Artikel 98

Print this page

  weegschaal.png

 

1. Indien een communautair kwekersrecht is verleend aan een persoon die op grond van artikel 11 daarop geen aanspraak kan maken, kan de rechthebbende, onverminderd andere vorderingen krachtens het recht van de Lid-Staten, eisen dat het communautaire kwekersrecht aan hem wordt overgedragen.

 

2. Degene aan wie de aanspraak op verlening van een communautair kwekersrecht slechts ten dele toekomt, kan overeenstemming lid 1 eisen dat hem het medehouderschap van het communautaire kwekersrecht wordt verleend.

 

3. Vorderingen op grond van de leden 1 en 2 moeten binnen vijf jaar na de bekendmaking van de verlening van het communautaire kwekersrecht worden ingesteld. Dit geldt niet, indien de houder op het tijdstip van verlening of verkrijging van het communautaire kwekersrecht wist dat hij er geen aanspraak op had of dat hij er niet alleen aanspraak op had.

 

4. Indien een aanvraag tot verlening van een communautair kwekersrecht is ingediend door een persoon die er geen aanspraak op heeft of er niet alleen aanspraak op heeft, kan de rechthebbende of mederechthebbende met betrekking tot die aanvraag op overeenkomstige wijze de in de leden 1 en 2 bedoelde vorderingen instellen.