Artikel 21

Print this page

  weegschaal.png

 

1. Een ieder die op grond van artikel 21 van de wet het recht heeft tot kennisneming van de in dat artikel bedoelde stukken met betrekking tot een aanvrage om octrooi of een octrooi, kan verzoeken om afgifte van een monster van overeenkomstig artikel 25, tweede lid, van de wet gedeponeerd biologisch materiaal waarop een aanvrage of een octrooi betrekking heeft.

 

2. Het verzoek wordt gericht aan het bureau door middel van een door het bureau vastgesteld formulier. Het verzoek gaat vergezeld van een schriftelijke verklaring van de verzoeker, dat hij zich er jegens de aanvrager of de houder van het octrooi toe verplicht het gedeponeerde biologisch materiaal of daarvan afgeleide materiaal, tot de datum waarop vaststaat dat op de octrooiaanvrage geen octrooi wordt verleend dan wel, indien octrooi is verleend, zolang dit van kracht is:

a. niet aan derden ter beschikking te stellen;

b. alleen voor proefnemingen te gebruiken, tenzij de verzoeker het materiaal gebruikt als houder van een overeenkomstig artikel 57 of 60 van de wet ontstane licentie, dan wel als gerechtigde ingevolge artikel 59 van de wet;

c. alleen voor proefnemingen te gebruiken, tenzij de aanvrager of de houder van het octrooi uitdrukkelijk van deze verplichting afziet.

 

3. De aanvrager om octrooi kan, tot de datum waarop de aanvrage overeenkomstig artikel 31 van de wet in het octrooiregister wordt ingeschreven, het bureau op een daartoe door het bureau vastgesteld formulier mededelen dat tot de datum waarop octrooi wordt verleend of tot de datum, waarop vaststaat dat op de octrooiaanvrage geen octrooi wordt verleend, de afgifte overeenkomstig het eerste lid van monsters van het door hem gedeponeerde biologisch materiaal, alleen kan geschieden aan een door de verzoeker aangewezen deskundige. De in het tweede lid, tweede volzin, bedoelde verklaring wordt in dat geval door de desbetreffende deskundige meeondertekend.

 

4. Als deskundige kan worden aangewezen:

a. iedere natuurlijke persoon ten aanzien van wie de verzoeker bij de indiening van het verzoek aantoont dat de aanvrager van het octrooi heeft ingestemd met zijn aanwijzing;

b. iedere natuurlijke persoon die door de Directeur van het bureau als deskundige is erkend.

 

5. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder afgeleid materiaal verstaan ieder materiaal dat nog die kenmerken van het gedeponeerde materiaal bezit welke essentieel zijn voor de toepassing van de uitvinding. De verplichtingen, bedoeld in het tweede lid, vormen geen beletsel voor het deponeren van afgeleid materiaal, noodzakelijk voor de octrooiverleningsprocedure.

 

6. Het bureau zendt het verzoek aan de instelling. Daarbij vermeldt het bureau of een octrooiaanvrage, die een vermelding bevat van het depot van biologisch materiaal, is ingediend en of de verzoeker recht heeft op de afgifte van een monster van dat biologisch materiaal. Gelijktijdig met toezending van het verzoek aan de instelling zendt het bureau een afschrift van het verzoek aan de aanvrager of de houder van het octrooi.

 

7. Na de verlening van een octrooi kan een ieder verzoeken om afgifte van een monster van overeenkomstig artikel 25, tweede lid, van de wet gedeponeerd biologisch materiaal waarop het octrooi betrekking heeft. Het tweede, vijfde en zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

 

8. Indien vaststaat dat op de octrooiaanvrage geen octrooi wordt verleend of indien de octrooiaanvrage wordt ingetrokken, kan de aanvrager het bureau op een daartoe door het bureau vastgesteld formulier meedelen dat tot twintig jaar na de datum waarop de octrooiaanvrage werd ingediend, de afgifte overeenkomstig het eerste lid van monsters van door hem gedeponeerd biologisch materiaal alleen kan geschieden aan een door de verzoeker aangewezen deskundige. Het tweede tot en met zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing.