Nr. 10 Nota van wijziging

Print this page

Kamerstukken II, 2013/14, 33308, nr. 10. Nota van wijziging

Ontvangen 11 juli 2014

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
1.
In artikel I, onderdeel B wordt in artikel 25c, tweede lid, «aan te wijzing adviesorgaan» vervangen door: aan te wijzen adviesorgaan.

2.
Artikel I, onderdeel C, komt te luiden: 

Artikel 45d

1.   Tenzij de makers en de producent van een filmwerk schriftelijk anders zijn overeengekomen, worden de makers geacht aan de producent het recht overgedragen te hebben om vanaf het in artikel 45c bedoelde tijdstip het filmwerk te verhuren en anderszins openbaar te maken, dit te verveelvoudigen in de zin van artikel 14, er ondertitels bij aan te brengen en de teksten ervan na te synchroniseren. Het vorenstaande geldt niet ten aanzien van degene die ten behoeve van het filmwerk de muziek heeft gemaakt en degene die de bij de muziek behorende tekst heeft gemaakt. Ongeacht de wijze van overdracht is de producent aan de makers voor de overdracht van rechten en de exploitatie van het filmwerk een billijke vergoeding verschuldigd. Van het recht op een billijke vergoeding kan geen afstand worden gedaan.
2.   Onverminderd het in artikel 26a bepaalde is een ieder die het filmwerk uitzendt of doet uitzenden of op enige andere wijze mededeelt aan het publiek, per draad of draadloos, met uitzondering van de beschikbaarstelling van het filmwerk op zodanige wijze dat het filmwerk voor de leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk is, aan de hoofdregisseur en de scenarioschrijver van het filmwerk die deze rechten aan de producent heeft overgedragen een proportionele billijke vergoeding verschuldigd. Van het recht op een proportionele billijke vergoeding kan geen afstand worden gedaan.
3.   Het recht op de vergoeding bedoeld in het tweede lid wordt uitgeoefend door representatieve rechtspersonen die zich ingevolge hun statuten ten doel stellen de belangen van hoofdregisseurs of scenarioschrijvers te behartigen door de uitoefening van dat recht. Artikel 26a, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4.   Degene die de in het tweede lid bedoelde vergoeding verschuldigd is, is gehouden aan de rechtspersonen bedoeld in het derde lid de bescheiden of andere informatiedragers ter inzage te geven, waarvan de kennisneming noodzakelijk is voor de vaststelling van de verschuldigdheid, de hoogte en de verdeling van de vergoeding.
5.   Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gegeven over de uitoefening van het recht bedoeld in het tweede lid.

6.   Het recht op een proportionele billijke vergoeding bedoeld in het tweede lid is niet van toepassing op een filmwerk waarvan de exploitatie als zodanig niet het hoofddoel is.
7. Artikel 25d en artikel 25e zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 25c, tweede tot en met zesde lid, en artikel 25g zijn van overeenkomstige toepassing op de billijke vergoeding bedoeld in het eerste lid.

 

3.

Aan artikel II wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

Aa

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding 1. geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Op een uitvoerend kunstenaar als bedoeld in het eerste lid die in het filmwerk een hoofdrol vervult, is artikel 45d, tweede lid tot en met zesde lid, van de Auteurswet van overeenkomstige toepassing. 
 

4.

Artikel III komt te luiden:

1.   Het recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding blijft van toepassing op overeenkomsten die voor dat tijdstip zijn gesloten, met dien verstande dat de artikelen 25e, eerste tot en met vijfde lid en het zevende lid en artikel 25f van de Auteurswet wel van toepassing zijn op overeenkomsten die voor het tijdstip van inwerkingtreding zijn gesloten, alsmede artikel 45d, zevende lid, van de Auteurswet en artikel 2b van de Wet op de naburige rechten voorzover in die artikelen artikel 25e eerste tot en met vijfde lid en het zevende lid en artikel 25f van de Auteurswet van overeenkomstige toepassing zijn verklaard.

2.   In afwijking van het in het eerste lid bepaalde blijft het recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van toepassing op filmwerken die voor dat tijdstip zijn voltooid, met dien verstande dat de artikelen 25e, eerste tot en met vijfde lid en het zevende lid en artikel 25f van de Auteurswet wel van toepassing zijn op filmwerken die voor het tijdstip van inwerkingtreding zijn voltooid, alsmede artikel 45d, zevende lid, van de Auteurswet en artikel 2b van de Wet op de naburige rechten voorzover in die artikelen artikel 25e eerste tot en met vijfde lid en het zevende lid en artikel 25f van de Auteurswet van overeenkomstige toepassing zijn verklaard.

3.   In afwijking van het in het eerste en tweede lid bepaalde is het recht op een proportionele billijke vergoeding als bedoeld in artikel 45d, tweede en derde lid, van de Auteurswet vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van toepassing op het uitzenden of doen uitzenden en op enige andere wijze mededelen aan het publiek zoals bedoeld in artikel 45d lid 2, van een filmwerk.

5.

Artikel IV komt te luiden:

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Toelichting

1. Wijziging van artikel I, onderdeel B: dit betreft de correctie van een verschrijving.

2. Wijziging van artikel I, onderdeel C

4. WIJZIGING VAN ARTIKEL III

Ten aanzien van filmwerken is ervoor gekozen een ander toetsmoment te kiezen voor de vraag wanneer het nieuwe recht van toepassing wordt dan voor de overige bepalingen van het wetsvoorstel. Nu bij de totstandkoming van een filmwerk vele tientallen makers betrokken kunnen zijn, is het hanteren van het moment van sluiten van de overeenkomst niet praktisch. Dit zou er immers toe kunnen leiden dat bepaalde belangrijke makers wel aanspraak kunnen maken op een proportionele billijke vergoeding en andere belangrijke makers niet, enkel vanwege het verschil in het moment van ondertekening van het contract. Door uit te gaan van het moment van voltooiing van het filmwerk wordt een eenduidig moment gekozen die geldt voor alle makers die bij de totstandkoming van het filmwerk zijn betrokken. De nieuwe collectief te innen vergoeding is derhalve pas van toepassing op filmwerken die op of na de datum van inwerkingtreding van deze wet zijn voltooid. Het huidige artikel 45c Aw bepaalt wanneer een filmwerk voltooid is, te weten op het moment dat een filmwerk vertoningsgereed is. De producent beslist over het moment van vertoningsgereedheid, behoudens schriftelijke andersluidende afspraken.

 

Een uitzondering op deze hoofdregel is evenwel aangewezen voor de mededeling aan het publiek. Dit is om te voorkomen dat exploitaties die van oudsher als secundaire openbaarmaking vergoedingsplichtig zijn via artikel 26a, straks niet langer vergoedingsplichtig zijn, indien zij niet langer als secundaire openbaarmaking zouden worden gekwalificeerd.

5. WIJZIGING VAN ARTIKEL IV

Om de mogelijkheid open te houden de bepalingen van het wetsvoorstel auteurscontractenrecht op afzonderlijke tijdstippen in werking te laten treden, is voorzien in een daartoe strekkende bepaling.

Een eerdere versie van de nota van wijziging is voorgelegd aan de belanghebbende organisaties. Met hun commentaar is in de definitieve versie zoveel mogelijk rekening gehouden. De definitieve versie van de nota van wijziging is voorgelegd aan de Commissie Auteursrecht. De Commissie onderschrijft de inhoud en strekking ervan. De Commissie heeft in overweging gegeven een grondslag voor een algemene maatregel van bestuur te creëren op grond waarvan andere immateriële openbaarmakingsrechten dan (doen) uitzenden en mededelen aan het publiek onder de reikwijdte van het tweede lid kunnen worden gebracht. Dat advies is niet overgenomen omdat het op gespannen voet staat met aanwijzing 22 en 24 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Artikel 22 bepaalt dat bij de verdeling van de elementen van een regeling over de wet en algemeen verbindende voorschriften van een lager niveau, de wet ten minste de hoofdelementen van de regeling bevat. Aanwijzing 24 bepaalt dat voorschriften omtrent rechten en verplichtingen van burgers jegens elkaar zoveel mogelijk in de wet worden opgenomen. Dit laat zich niet eenvoudig verenigen met verplichten van makers en exploitanten tot collectieve inning van de proportionele vergoeding bij algemene maatregel van bestuur te bepalen exploitatiewijzen.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

F. Teeven