HvJ EU: Merkvervalsing mag zowel bestuurlijke overtreding als strafbaar feit opleveren

19-10-2023 Print this page
IEPT20231019, HvJEU, GSTT

Het legalisatiebeginsel inzake delicten en straffen (artikel 49 lid 1 Handvest) verzet zich niet tegen een nationale regeling waarbij merkinbreuk zowel een bestuurlijke overtreding als een strafbaar feit kan opleveren. Het evenredigheidsbeginsel strafbare feiten en straffen (artikel 49 lid 3 Handvest) verzet zich tegen een nationale wettelijke bepaling die herhaaldelijk merkinbreuk bestraft met een gevangenisstraf van ten minste 5 jaar: artikel 172b van het Bulgaarse wetboek van strafrecht is ruim omschreven en garandeert niet dat de autoriteiten bij elk van de individuele gevallen kan toetsen of zwaarte maatregel de ernst van de inbreuk overstijgt.

MERKENRECHT - STRAFRECHT

Zaak C-655/21 G.ST.T.


Uit MinBuza samenvatting: Verdachte is eigenaar van ET „Silvia – G. T. Zij verkoopt tijdens de zomermaanden kleding, onder andere in het vakantiepark, gelegen op het grondgebied van de gemeente Nesebar. In 2016 huurde de eenmanszaak een winkelruimte op het vakantiepark. G. S Т . Т . kocht via de groothandel voor haar winkel kleding waarop tekens waren aangebracht die leken op verschillende bekende merken. Op 22 juni 2016 werden verschillende winkels, waaronder ook die van verdachte, door politieagenten gecontroleerd. Ter plaatse werd vastgesteld dat de winkel voor klanten open was en dat in de schappen een groot aantal kledingstukken van diverse merken te koop werd aangeboden welke overeenkomen met geregistreerde merken. Gelet op deze omstandigheden wordt in de tenlastelegging van het openbaar ministerie ervan uitgegaan dat G. ST. T. zonder toestemming van de houder van het exclusieve recht merken waarop dit exclusieve recht rust in het economisch verkeer heeft gebruikt.


Gestelde vragen (MinBuza C-655/21):

1) Zijn een wettelijke regeling en rechtspraak volgens welke de door de rechthebbende geleden schade een bestanddeel vormt van de strafbare feiten van artikel 172b, leden 1 en 2, NK, verenigbaar met de bepalingen van richtlijn 2004/48/EG1 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 die betrekking hebben op schade die is veroorzaakt door de onrechtmatige uitoefening van intellectuele-eigendomsrechten?

2) Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: is het door de rechtspraak in de Republiek Bulgarije ingevoerde automatische vermoeden voor de vaststelling van de omvang van de schade – die op grond van dit vermoeden gelijk wordt gesteld aan de waarde van de te koop aangeboden goederen, berekend op basis van de detailhandelsprijzen van rechtmatig vervaardigde goederen – verenigbaar met de bepalingen van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004?

3) Is een wettelijke regeling waarin geen onderscheid wordt gemaakt tussen een bestuursrechtelijke overtreding (artikel 127, lid 1, van de thans geldende ZMGO en artikel 81, lid 1, van de in 2016 geldende ZMGO), het strafbare feit van artikel 172b, lid 1, NK en – indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord – het strafbare feit van artikel 172b, lid 2, NK, verenigbaar met het in artikel 49 van het Handvest neergelegde strafrechtelijke legaliteitsbeginsel?

4) Zijn de in artikel 172b, lid 2, NK neergelegde straffen (een vrijheidsstraf van vijf tot acht jaar en een geldboete van vijfduizend tot achtduizend (BGN) verenigbaar met het in artikel 49, lid 3, van het Handvest neergelegde beginsel (volgens hetwelk de zwaarte van de straf niet onevenredig mag zijn aan het strafbare feit)?

Vragen 1 en 2 zijn niet-ontvankelijk.

 

Antwoord HvJEU op de vragen 3 en 4:

3) Artikel 49, lid 1, van het [Handvest EU] moet aldus worden uitgelegd dat het legaliteitsbeginsel inzake delicten en straffen zich niet verzet tegen een nationale wettelijke regeling waarin is bepaald dat dezelfde gedraging in geval van gebruik in het economische verkeer van een merk zonder toestemming van de houder van het uitsluitende recht zowel een bestuurlijke overtreding als een strafbaar feit kan opleveren, zonder dat de regeling criteria behelst aan de hand waarvan de bestuurlijke overtreding van het strafbare feit kan worden afgebakend, aangezien het feit in het wetboek van strafrecht en in de merkenwet in soortgelijke of zelfs identieke bewoordingen is omschreven.

4)      Artikel 49, lid 3, van het Handvest van de grondrechten moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wettelijke bepaling op grond waarvan in geval van herhaaldelijk gebruik of gebruik met aanzienlijke schadelijke gevolgen van een merk in het economische verkeer zonder toestemming van de houder van het uitsluitende recht een gevangenisstraf van ten minste vijf jaar wordt opgelegd.

 

IEPT20231019, HvJEU, GSTT


ECLI:EU:C:2023:791 en C‑655/21
Zie eerder Conclusie AG (B9 16526)