HR: Spoedeisend belang ten tijde van beslissing in hoger beroep ambtshalve beoordelen

01-11-2024 Print this page
IEPT20241025, HR, Dmarc v Dmarcian

In eerste aanleg (IEPT20210531) worden in een verstek- en verzetvonnis verschillende met dwangsommen versterkte veroordelingen uitgesproken. Het hof (IEPT20240220) vernietigt in hoger beroep het verstek- en verzetvonnis, omdat DME geen spoedeisend belang meer heeft bij de gevraagde voorzieningen nu zij een eigen platform heeft opgezet met software en zij Inc in wezen niet meer nodig heeft. Zie de conclusie AG hier (B9 16701).
 

SPOEDEISEND BELANG

 

Het middel klaagt onder meer dat het hof heeft miskend dat als in een verstekvonnis in kort geding een vordering met een daaraan gekoppelde vordering tot een dwangsomveroordeling wordt toegewezen, maar ten tijde van het wijzen van het verzetvonnis het (spoedeisend) belang aan de vordering inmiddels is komen te ontvallen, dit nog niet meebrengt dat de toewijzing in het verstekvonnis geheel moet worden vernietigd.

 

Als en voor zover (ook achteraf gezien) ten tijde van het verstekvonnis bij de daarin toegewezen vordering met dwangsomveroordeling spoedeisend belang bestond, moet de voorzieningenrechter in de verzetprocedure die veroordeling in stand laten voor de periode waarin het spoedeisend belang nog wel bestond, aldus het middel.


Als de voorzieningenrechter in kort geding een vordering heeft toegewezen en het hoger beroep zich (mede) richt tegen die veroordeling, moet de rechter in hoger beroep ambtshalve beoordelen of ten tijde van de beslissing in hoger beroep bij de toegewezen vordering nog spoedeisend belang bestaat.


De rechter in hoger beroep moet ambtshalve beoordelen of ten tijde van zijn beslissing nog spoedeisend belang bestaat bij de vordering. Als de rechter tot het oordeel komt dat ten tijde van de beslissing in hoger beroep het spoedeisend belang bij de vordering ontbreekt, dan moet hij binnen de omvang van het hoger beroep en het door de grieven ontsloten gebied beoordelen of de bekrachtiging in het verzetvonnis van de toewijzing van de vordering met dwangsomveroordeling terecht was, voor wat betreft het vereiste van spoedeisend belang naar de toestand zoals die zich voordeed ten tijde van de beslissing op het verzet. Voor zover in hoger beroep geen grief is gericht tegen het – uitdrukkelijke of in de bekrachtiging van de toewijzing van de vorderingen besloten liggende – oordeel van de voorzieningenrechter dat ten tijde van de beslissing op het verzet bij de vordering spoedeisend belang bestond, heeft de rechter in hoger beroep dat oordeel te eerbiedigen.


Komt de rechter in hoger beroep, naar aanleiding van een daartoe strekkende grief, tot het oordeel dat het spoedeisend belang bij de toegewezen vordering ten tijde van het verzetvonnis ontbrak, dan moet hij binnen de omvang van het hoger beroep en het door de grieven ontsloten gebied onderzoeken of de toewijzing van de vordering met dwangsomveroordeling in het verstekvonnis terecht was, voor wat betreft het vereiste van spoedeisend belang naar de toestand zoals die zich voordeed ten tijde van het verstekvonnis. Als het spoedeisend belang bij de in het verstekvonnis toegewezen vordering ten tijde van het verstekvonnis bestond, en de toewijzing van de vordering met dwangsomveroordeling ook overigens in stand moet blijven, dan moet de rechter in hoger beroep de veroordeling in het verstekvonnis in stand laten wat betreft de periode tot de beslissing op het verzet.

 

IEPT-versie volgt later
ECLI:NL:HR:2024:1541