Artikel 18

Print this page

  weegschaal.png

 

1. het depot van biologisch materiaal overeenkomstig artikel 25, tweede lid, van de wet kan geschieden bij:

a. een instelling die, in overeenstemming met artikel 7 van het Verdrag inzake de internationale erkenning van het depot van micro-organismen ten dienste van de octrooiverlening (Trb. 1978, 90), de status van internationaal depositaris bezit of

b. een door het bureau aangewezen instelling.

 

2. Voor een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, onder b, is vereist dat de desbetreffende instelling in staat en bereid is:

a. biologisch materiaal onder afgifte van een ontvangstbewijs in bewaring te nemen en, onder het treffen van de nodige maatregelen voor het behoud van eigenschappen en veiligheid, in overeenstemming met artikel 20, eerste lid, op te slaan;

b. in overeenstemming met artikel 21 monsters te verstrekken van gedeponeerd biologisch materiaal;

c. onverminderd het onder a en b bepaalde, gedeponeerd biologisch materiaal beschikbaar te houden en beschikbaar te stellen door daarvan monsters te verstrekken gedurende een tijdvak van ten minste vijf jaar na het tijdstip waarop het laatste verzoek om verstrekking van een monster van het desbetreffende materiaal door de instelling werd ontvangen, en in ieder geval gedurende een tijdvak van ten minste 30 jaar na de datum van depot.

 

3. Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, onder b, kan worden gedaan voor alle of voor bepaalde soorten van biologisch materiaal.

 

4. Het bureau trekt een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, onder b, in, indien de desbetreffende instelling niet meer voldoet aan het tweede lid.

 

5. Voor de toepassing van het tweede lid, onder b, wordt met een door het bureau aangewezen instelling gelijkgesteld een door de Octrooiraad aangewezen instelling.