Regel 1.14

Print this page

      

 

1. De oppositie wordt volgens de volgende procedure behandeld:

a. het Bureau beslist overeenkomstig regel 1.15 of de oppositie ontvankelijk is en stelt partijen of, in het in artikel 2.18 BVIE bedoelde geval, de opposant en het Internationaal Bureau hiervan in kennis;

b. de procedure vangt twee maanden na de kennisgeving van ontvankelijkheid aan op voorwaarde dat de voor de oppositie verschuldigde taksen volledig zijn betaald. Het Bureau stuurt partijen een mededeling van aanvang van de procedure;

c. de opposant beschikt over een termijn van twee maanden vanaf de onder b bedoelde mededeling van aanvang van de procedure om de oppositie met argumenten en stukken ter ondersteuning daarvan te onderbouwen. Bij gebreke daarvan wordt de oppositie verder buiten behandeling gelaten. Argumenten die ingediend werden voor de aanvang van de procedure worden geacht bij de aanvang van de procedure te zijn ingediend;

d. het Bureau stuurt de argumenten van opposant naar de verweerder, en stelt hem een termijn van twee maanden om schriftelijk te reageren en eventueel bewijzen van gebruik van het oudere merk als bedoeld in artikel 2.16bis BVIE te vragen;

e. in voorkomend geval wordt opposant een termijn van twee maanden gesteld om de gevraagde bewijzen van gebruik over te leggen dan wel te motiveren dat er een geldige reden voor niet-gebruik bestaat;

f. indien er bewijzen van gebruik worden overgelegd zendt het Bureau deze door naar de verweerder en stelt hem een termijn van twee maanden om schriftelijk te reageren op de bewijzen van gebruik en, indien deze dit bij de onder d bedoelde gelegenheid nog niet had gedaan, op de argumenten van opposant;

g. indien het Bureau daartoe gronden aanwezig acht kan het een of meer partijen verzoeken om binnen een daartoe gestelde termijn aanvullende argumenten of stukken in te dienen;

h. er kan een mondelinge behandeling worden gehouden overeenkomstig regel 1.23;

i. het Bureau neemt een beslissing. Indien een oppositie die op verscheidene gronden berust op basis van één van deze gronden wordt toegewezen, neemt het Bureau over de overige ingeroepen gronden, indien deze hetzelfde rechtsgevolg hebben, geen beslissing. Indien een op artikel 2.14, lid 1, sub a, BVIE gebaseerde oppositie die op verscheidene oudere merken berust op basis van één van deze merken wordt toegewezen neemt het Bureau over de overige ingeroepen merken evenmin een beslissing.

 

2. Indien verweerder geen domicilie binnen de Europese Economische Ruimte heeft, dient binnen de in lid 1, sub d genoemde termijn alsnog aan dit vereiste van regel 3.6 te worden voldaan.