Regel 20

Print this page

1. Indien de opposant voor het verstrijken van de in regel 19, lid 1, bedoelde termijn geen bewijsmateriaal heeft verstrekt waaruit het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van zijn ouder merk of recht blijken en niet kan aantonen dat hij gerechtigd is de oppositie in te dienen, wordt de oppositie als ongegrond afgewezen.


2. Indien de oppositie niet op grond van lid 1 wordt afgewezen, deelt het Bureau de opmerkingen van de opposant aan de aanvrager mee en verzoekt het deze binnen een door het Bureau gestelde termijn zijn opmerkingen in te dienen.


3. Indien de aanvrager geen opmerkingen indient, baseert het Bureau zijn beslissing aangaande de oppositie op de aan het Bureau voorgelegde stukken.


4. Het Bureau deelt de opmerkingen van de aanvrager aan de opposant mee en verzoekt deze, wanneer het Bureau zulks noodzakelijk acht, daarop binnen een door het Bureau gestelde termijn te antwoorden.


5. Regel 18, leden 2 en 3, is van overeenkomstige toepassing na de datum waarop de oppositieprocedure geacht wordt een aanvang te nemen.


6. Waar nodig, kan het Bureau de partijen verzoeken hun opmerkingen tot bepaalde punten te beperken, in welk geval het de partijen in de gelegenheid stelt de andere punten in een later stadium van de procedure aan de orde te stellen. In geen geval is het Bureau verplicht de partijen mee te delen welke feiten of welk bewijsmateriaal kunnen worden of niet zijn overgelegd.


7. Het Bureau kan de oppositieprocedure opschorten:
a) indien de oppositie op een inschrijvingsaanvrage in de zin van artikel 8, lid 2, onder b), van de verordening berust, totdat in die procedure een eindbeslissing wordt genomen;
b) indien de oppositie op een inschrijvingsaanvrage voor een geografische aanduiding of oorsprongsbenaming krachtens Verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad ( 4 ) berust, totdat in die procedure een eindbeslissing wordt genomen, of
c) indien een opschorting in de gegeven omstandigheden passend is.