Algemene beraadslaging Auteurscontractenrecht (10 februari 2015)

Print this page

Handelingen II, 2014/15, 52, 24

Aan de orde is de behandeling van: 

- het wetsvoorstel Wijziging van de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten in verband met de versterking van de positie van de auteur en de uitvoerende kunstenaar bij overeenkomsten betreffende het auteursrecht en het naburig recht (Wet auteurscontractenrecht) (33308). 

De voorzitter:
Ik heet de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van harte welkom. 

De algemene beraadslaging wordt geopend. 

De heer Van Wijngaarden (VVD):

Voorzitter. We spreken vandaag over een versterking van de positie van auteurs in het auteursrecht. Voor de VVD is van belang dat werk moet lonen. Werk moet voor iedereen lonen, dus ook voor makers. Die cultureel ondernemers willen en moeten in staat zijn om voor hun belangen op te komen. Zij moeten in staat zijn om gewoon geld te verdienen aan hun werk. Ik wens iedere schrijver, acteur, kunstenaar of andere maker een goed of zelfs uitstekend inkomen toe als hun werk dat waard is. 

Een modern auteursrecht is er voor de bescherming van creatieve prestaties met een eigen, oorspronkelijk karakter en een persoonlijk stempel van de maker. Dit in tegenstelling tot het klassieke auteursrecht, dat niet geheel toevallig werd aangeduid met het woord "kopijrecht". Dat recht was er primair voor de bescherming tegen concurrentie van de investering van drukkers en uitgevers. Dat klassieke auteursrecht was zodoende weinig in evenwicht. 

Ook dit debat draait om evenwicht, namelijk evenwicht tussen enerzijds de belangen van makers, en anderzijds de belangen van exploitanten. Het zijn ongelijke partijen die tot elkaar zijn veroordeeld. Tegen die achtergrond is de VVD ervan overtuigd dat makers en exploitanten met een goede wil ertoe in staat moeten zijn, er samen uit te komen. Dat blijkt ook weer uit het gisteren bekendgemaakte akkoord tussen PAM en RODAP rondom het heikele punt van video on demand. Het akkoord illustreert volgens de VVD-fractie dat het niet altijd aan de wetgever is om oplossingen te bedenken, maar dat partijen er ook zonder gedetailleerde wetgeving samen uit kunnen komen. 

Niettemin is er een breed gedragen wettelijk kader nodig waarbinnen de partijen die onder deze wet vallen, elkaar zullen moeten vinden. De vaak individuele maker is voor een succesvolle exploitatie van zijn werk immers in grote mate afhankelijk van de inspanningen van een exploitant. Deze exploitant is op zijn beurt vaak een professioneel georganiseerde onderneming waarvoor het sluiten van overeenkomsten dagelijkse praktijk is en die over ruime financiële middelen beschikt om zich juridisch te laten ondersteunen. De VVD heeft van zowel exploitanten als van makers positieve geluiden ontvangen over dit wetsvoorstel. Dat duidt erop dat het de regering is gelukt om tot een breed gedragen kader te komen. 

Wel is de VVD er, gelet op de diverse belangen en de complexiteit van deze wet, voorstander van om na bijvoorbeeld drie of vier jaar te evalueren hoe de voorliggende wet in de praktijk voor alle belanghebbenden uitpakt. Ik zie enkele aandachtspunten voor deze evaluatie. Ten eerste: in hoeverre kan men in de praktijk goed uit de voeten met zowel de reikwijdte als de definities van de voorliggende wet? Ten tweede: in hoeverre heeft de wet de positie van auteurs versterkt ten opzichte van producenten, cbo's en exploitanten in het algemeen? Op welke wijze kan de staatssecretaris in een dergelijke evaluatie voorzien? 

Ik wil ook wijzen op het belang van het amendement van mijn fractiegenoot Joost Taverne over open access. In het amendement-Taverne wordt geregeld dat de auteur het recht heeft om zijn wetenschappelijk manuscript dat met publieke Nederlandse middelen is gefinancierd, na een redelijke termijn gratis via internet in open access beschikbaar te stellen. Resultaten van geheel of gedeeltelijk publiek gefinancierd onderzoek moeten vrij beschikbaar kunnen komen als de auteur dat wil. De bal ligt dus bij de auteur. Zijn positie wordt versterkt. 

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):

Open access spreekt mijn fractie uiteraard erg aan. Ik heb hierover nog wel een klein vraagje. Mijn collega van de VVD spreekt in dit verband over een "redelijke termijn", maar de lengte daarvan staat hier op nul. De terugverdienperiode zou dan namelijk nul maanden zijn. Op zich klinkt dat mij niet in de oren als een redelijke termijn. Hoe ziet mijn VVD-collega dat? 

De heer Van Wijngaarden (VVD):

Met een redelijke termijn bedoelen wij een termijn die partijen onderling overeen moeten komen. Wij geven de auteur het recht om die termijn af te spreken met de exploitant. Die kan variëren. Wij willen die termijn zeker niet stellen op nul. Wij willen alleen zeggen dat als de partijen samen zeggen dat het meteen na publicatie op internet mag verschijnen, als de auteur dus het recht heeft om zijn manuscript publiekelijk met derden te delen, dan kunnen zij dat overeenkomen en dat is dan daarmee afgesproken. Zij kunnen echter ook iets anders overeenkomen. Het gaat er meer om dat wij met die zinsnede de variatiemogelijkheid willen onderstrepen. 

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Oosenbrug. 

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):

Die variatiemogelijkheid snap ik, maar zou het dan niet verstandiger zijn om die redelijke termijn van nul uit de zinsnede weg te halen? Nul komt niet op mij over als een redelijke verdienperiode voor de uitgever. Die publicaties zijn heel belangrijk. Dat vinden we allemaal. Er moet dan echter wel een redelijke termijn kunnen worden afgesproken. Als u al "nul" aangeeft in dit stuk, lijkt me dat een lastige onderhandelingspositie. 

De heer Van Wijngaarden (VVD):

Het is een puur theoretisch voorbeeld en meer ook niet. Alleen in het geval dat beide partijen zeggen dat zij ermee akkoord gaan dat iets meteen na publicatie verschijnt, is een redelijke termijn nul. Ik hoop met deze verduidelijking te laten zien dat het een puur theoretisch voorbeeld is. Het is puur theorie en meer niet. 

De voorzitter:

Gaat u verder. 

De heer Van Wijngaarden (VVD):

Tot slot wil ik het hebben over open access en over de reden waarom dit amendement is ingediend. Open access bevordert de uitwisseling van kennis. Dat draagt bij aan het innoverend vermogen van Nederland. Om de uitgever in staat te stellen zijn investeringen terug te verdienen, is dit pas toegestaan na verloop van de zojuist besproken redelijke termijn, die aanvangt na eerste publicatie. Partijen moeten samen bepalen wat redelijk is. Dat kan variëren per wetenschappelijke discipline, zoals ook in de toelichting van het amendement staat. Het amendement sluit inhoudelijk goed aan bij de uitgesproken onderwijsvisie van staatssecretaris Dekker, die open access wil reguleren via de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. In de ogen van de VVD draagt dit amendement bij aan Nederland als kennisland en aan de bevordering van een op innovatie gerichte economie. 

De heer Verhoeven (D66):

De VVD-collega gaat in op de deal die gisteren is gesloten tussen twee organisaties. Hij heeft het over het "open access-amendement" van de VVD. Verder heeft hij niet zo veel dingen aan de orde gesteld, terwijl deze wet over veel meer gaat. Ik wil er daarom in ieder geval één vraag over stellen. Wat vindt de VVD van het feit dat deze wet zich bijvoorbeeld in het filmartikel beperkt tot alleen de scenarioschrijvers, de hoofdregisseur en via het naburig recht ook tot de hoofdrolspelers, maar dat alle andere bijdragers aan een filmkunstwerk niet door deze wet gedekt worden? 

De heer Van Wijngaarden (VVD):
Op zich is dat een terechte vraag van D66. Ik heb gezegd dat dat een goed punt is om mee te nemen in de evaluatie. De definities en de reikwijdte van deze wet moeten we daarin meenemen. 

De voorzitter:

De heer Verhoeven, tot slot. 

De heer Verhoeven (D66):

Dat snap ik, maar de heer Van Wijngaarden had het over een evaluatie over drie, vier jaar. In die tijd gaan er ook heel veel contracten gesloten worden. Als wetgever kun je nu nog iets doen. Waarom heeft de VVD-fractie nu helemaal niks over dit punt gezegd? Inderdaad, de heer Van Wijngaarden heeft het woord "reikwijdte" in zijn mond genomen, maar hij heeft verder niets gezegd over dit moment. Wij zijn nu die wet aan het behandelen. 

De heer Van Wijngaarden (VVD):

Ik ga over mijn eigen woorden. Ik heb heel duidelijk aangegeven dat ik de reikwijdte meegenomen wil zien in de evaluatie. Ik heb ook aangestipt dat er vanuit belanghebbenden overwegend zeer positief is gereageerd. In die zin heb ik dat aan de orde gesteld. 

Mevrouw Helder (PVV):

Voorzitter. Het doel van het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken luidt als volgt: het versterken van de contractuele positie van auteurs en uitvoerende kunstenaars ten opzichte van de exploitanten van hun werken. Het wetsvoorstel biedt dan ook een kader waarbinnen afspraken op maat tot stand kunnen komen. De achterliggende gedachte hierbij is dat maatwerk voor de verschillende sectoren moet komen van de betrokken partijen. Die worden aangeduid als marktpartijen. Dat klinkt natuurlijk goed, maar voordat ik aan de tekst van het wetsvoorstel ben begonnen, heb ik er eerst de tekst van de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten op nageslagen. Als je alle begrippen de revue laat passeren, dan begint het je wel te duizelen als leek. Laat ik er eens een paar uitlichten. 

Volgens artikel 1 van de Auteurswet is het auteursrecht "het uitsluitend recht van den maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst, of van diens rechtverkrijgenden, om dit openbaar te maken en te verveelvoudigen, behoudens de beperkingen, bij de wet gesteld." En verder staat er: "Behoudens bewijs van het tegendeel wordt voor den maker gehouden hij die op of in het werk als zoodanig is aangeduid, of bij gebreke van zulk eene aanduiding, degene, die bij de openbaarmaking van het werk als maker daarvan is bekend gemaakt door hem, die het openbaar maakt." 

Daar wordt het niet veel duidelijker van. Daarna keek ik in artikel 1 van de Wet op de naburige rechten. Daarin wordt de volgende definitie gegeven van uitvoerend kunstenaar: "de toneelspeler, zanger, musicus, danser en iedere andere persoon die een werk van letterkunde, wetenschap of kunst of een uiting van folklore opvoert, zingt, voordraagt of op enige andere wijze uitvoert, alsmede de artiest, die een variété- of circusnummer of een poppenspel uitvoert". 

Makers en uitvoerend kunstenaars zijn in gewoon Nederlands degenen die bezig zijn met schrijven, muziek maken, kunst maken, dansen of wetenschap bedrijven. Zij houden zich niet bezig met de juridische haarkloverij in de zojuist aangehaalde wetten. Zij hebben wel wat beters te doen. Al die begrippen en bepalingen in genoemde wetten gaven mij het gevoel door de bomen het bos niet meer te zien. Je kunt het een beetje vergelijken met de situatie van de goedwillende burger die één keer per jaar de noodzakelijke belastingaangifteformulieren invult. Die is geen partij tegenover de Belastingdienst met al zijn expertise. 

De kernvraag van vandaag is dan ook of de contractuele positie van genoemde personen in de praktijk daadwerkelijk wordt verstevigd ten opzichte van de exploitanten van hun werken, die daar professioneel mee bezig zijn. In het wetsvoorstel worden belangrijke wijzigingen voorgesteld. 

Ten eerste, naast het kunnen overdragen van het recht op openbaarmaking of van verveelvoudiging van een werk, wordt het mogelijk gemaakt om een licentie daartoe te verlenen. De verlening van een licentie moet bij akte. Alleen de in de akte vermelde bevoegdheden gaan over. Toekomstige bevoegdheden in beginsel dus niet. 

Ten tweede komt er een nieuw hoofdstuk in de Auteurswet dat de zogenoemde exploitatieovereenkomst regelt. Dit hoofdstuk bepaalt onder meer dat de maker aanspraak kan maken op een billijke vergoeding van zijn wederpartij voor het verlenen van die exploitatiebevoegdheid. De maker heeft recht op een aanvullende vergoeding als de eerder overeengekomen vergoeding ernstig onevenredig is in verhouding met de opbrengst van exploitatie, de zogenoemde bestsellerbepaling. Ook kan de maker de overeenkomst ontbinden als de exploitant nalaat in voldoende mate het werk te exploiteren. Dat noemen wij de non-ususregel. Er komt ook een geschillencommissie die problemen tussen makers en exploitanten kan oplossen. Ook verenigingen van makers kunnen geschillen voorleggen aan die geschillencommissie, die in de memorie van toelichting wordt genoemd. Deze bepalingen zijn van overeenkomstige toepassing verklaard op de Wet op de naburige rechten. Ze gelden dus ook voor uitvoerend kunstenaars, ofwel toneelspelers, zangers, musici, dansers et cetera. 

Hoewel de PVV zich in grote lijnen kan vinden in de voorgestelde wetswijzigingen heb ik een aantal vragen en opmerkingen. Alvorens diverse onderwerpen te noemen die volgens mijn fractie ook aandacht verdienen, stel ik als eerste de volgende vraag. Waarom wordt de oprichting van de in het wetsvoorstel opgenomen geschillencommissie aan de markt overgelaten, aangezien het doel van het wetsvoorstel is dat makers beter worden beschermd tegen professionele wederpartijen, zeker gezien de opmerking in de memorie van toelichting dat makers hun recht niet durven te halen vanwege (te) hoge kosten van gerechtelijke procedures? Dat is voor de regering reden geweest voor het instellen van een grondslag voor een geschillencommissie. Maar waarom wordt dan niet doorgepakt? Graag krijg ik een reactie van de staatssecretaris op dit punt. 

Mijn fractie heeft nog vragen over de volgende onderwerpen. Ten eerste, makersorganisaties pleiten al jaren voor een zogenoemde "use it or lose it"-bepaling. Een dergelijke bepaling heeft als doel dat makers hun rechten terug kunnen krijgen als er geen of onvoldoende exploitatie plaatsvindt. Voor muziekauteurs is dit inmiddels via diverse rechtszaken geregeld, maar dat is dus jurisprudentie en geen wetgeving. Is de zogenoemde non-ususregel, zoals voorgesteld in het nieuwe artikel 25e Auteurswet, te beschouwen als de gewenste "use it or lose it"-bepaling? Naar mening van mijn fractie niet en wel om de volgende reden. De voorgestelde non-ususregel bepaalt dat de exploitant tot exploitatie moet overgaan. Doet hij dat niet of onvoldoende, dan kan de maker de exploitant aansporen om alsnog tot exploitatie over te gaan of het exploitatierecht weer aan hem terug te geven, zodat de maker dit recht weer aan een andere exploitant kan overdragen. Het initiatief ligt hier dus bij de maker. De maker moet in de gaten houden of er tot exploitatie wordt overgegaan en, belangrijker, de maker moet ook actie ondernemen als de exploitatie onvoldoende is of zelfs achterwege blijft. Bij een "use it or lose it"-bepaling lijkt het erop dat het recht op exploitatie vervalt en automatisch weer aan de maker toekomt. De vraag aan de staatssecretaris is dus of dit klopt. Zo ja, waarom is het dan niet op die manier in de wet opgenomen? 

Ten tweede, de nieuwe regels van de exploitatieovereenkomst gelden uitsluitend voor de contractuele relatie tussen de maker en de exploitant die als intermediair optreedt bij het voor het publiek toegankelijk maken van het werk. Regels gelden dus niet voor contracten met eindgebruikers, zoals de gebruiker van iTunes-software en de website. Ook op opdrachtovereenkomsten, bijvoorbeeld over het ontwerpen van een logo of een huisstijl, is die exploitatieovereenkomst niet van toepassing. In de memorie van toelichting wordt op pagina 21 de zogenoemde kickbackregeling beschreven. Die bepaling stelt dat een beding op grond waarvan een maker verplicht is zijn van een collectieve rechtenorganisatie ontvangen makersvergoeding gedeeltelijk terug te betalen aan de opdrachtgever, onredelijk bezwarend is. Zijn die twee zaken niet tegenstrijdig? 

Ten derde, op pagina 13 van de memorie van toelichting is te lezen dat de minister van OCW de hoogte van de billijke vergoeding kan bepalen die de maker toekomt bij het verlenen van de exploitatiebevoegdheid. De vaststelling van een billijke vergoeding dient op zodanige wijze plaats te vinden dat daarmee bepaalde belangen, zoals het behoud van culturele diversiteit, toegankelijkheid van cultuur, een doelstelling van sociaal beleid of het consumentenbelang gediend zijn. Het ministerie van OCW of de overheid kan echter ook opdrachtgever zijn. Bestaat hier dus niet het gevaar van belangenverstrengeling in een dergelijke — laat ik hem zo noemen — tweepettensituatie. 

Ten vierde, in de afdeling met bijzondere bepalingen voor filmwerken bepaalt het huidige artikel 45d van de Auteurswet dat de makers geacht worden aan de producent het recht overgedragen te hebben om vanaf het moment van voltooiing, ofwel zodra het filmwerk voor vertoning gereed is, het filmwerk openbaar te maken, dit te verveelvoudigen, er ondertitels bij aan te brengen en de teksten ervan na te synchroniseren. Het wetsvoorstel voegt daaraan toe: het verhuren van het filmwerk of anderszins openbaar te maken. Betekent dit dat de makers ook geacht worden die rechten te hebben overgedragen op die twee momenten? Zo ja, is dat dan niet eerder een verzwakking dan een versterking van hun positie? 

Het aangepaste artikel 45d van de Auteurswet voorziet verder in een proportionele vergoeding voor een aantal makers, onder wie acteurs, regisseurs en scenarioschrijvers in geval van uitzending en kabeldoorgifte van films en televisieprogramma's. Na de nota van wijziging geldt dat ook hoofdrolacteurs zijn uitgesloten van het vermoeden van overdracht en recht hebben op een billijke vergoeding. In de nota van wijziging is inmiddels ook bepaald dat die vergoeding ook verschuldigd is in de situatie van video on demand. Desondanks heb ik toch nog de vraag of dat voorgestelde artikel 45d van de Auteurswet wel toekomstbestendig is en daarmee ook een versterking van de positie is van de in dat artikel genoemde makers. In de memorie van toelichting staat namelijk niet voor niets dat de rol van exploitanten onder invloed van technologische ontwikkelingen voortdurend aan wijziging onderhevig is. Nieuwe media als internet brengen naast nieuwe exploitatiemogelijkheden ook nieuwe exploitanten met zich mee. Dat schrijft de staatssecretaris zelf, dus ik hoor graag zijn reactie op die vraag. 

Dan heb ik nog een heel klein puntje. In de tekst op de website van het ministerie, gedateerd 9 februari jongstleden, staat dat de makers recht hebben op een "proportioneel billijke vergoeding". Maar in het wetsvoorstel staat gewoon een "billijke vergoeding". Is er geen sprake van een beperking door er "proportioneel" bij te zetten? 

Tot slot: het is opmerkelijk dat de regering geen specifiek onderzoek heeft ingesteld naar de economische gevolgen van de voorgestelde wijzigingen. Juist omdat het hier toch om een ingrijpende wijziging gaat van het auteursrecht is dit voor mijn fractie opmerkelijk. Worden boeken, kunstwerken, films et cetera duurder voor de burger? Voor mijn fractie geldt: meten is weten. Daar hoor ik dus ook graag een antwoord op. 

Ik kom tot een afronding. Het geheel overziend zijn er dus wel vragen, maar het wetsvoorstel is een stap in de goede richting. De PVV-fractie staat er dan ook positief tegenover, maar zij wacht de beantwoording natuurlijk met belangstelling af.

De heer Verhoeven (D66):

Voorzitter. Zoals mevrouw Helder volgens mij al heel terecht zei, is dit inderdaad een heel belangrijk wetsvoorstel. Het is ook best een ingewikkeld wetsvoorstel. Het is fijn dat we het vandaag eindelijk kunnen behandelen. Het wetsvoorstel heeft best lang klaargestaan voor behandeling. Er is natuurlijk een uitgebreide consultatieronde geweest. De laatste weken heeft de Kamer ook bewust gewacht vanwege de lopende onderhandelingen tussen de partijen van de eindexploitanten, verenigd in RODAP, en de makers, verenigd in PAM. Het was het uitstel echter wel waard, zo konden we gisteren lezen. Het is evenwel goed dat dit wetsvoorstel vandaag behandeld wordt, zodat het zo snel mogelijk werkelijkheid kan worden. Dit wetsvoorstel zal de positie van creatieve makers immers verstevigen ten opzichte van die van filmproducenten en eindexploitanten, maar bijvoorbeeld ook de omroepen. Dat is goed. 

Dat gebeurt inderdaad door in het wetsvoorstel een extra hoofdstuk op te nemen met de naam "exploitatie contractenrecht". Mevrouw Helder noemde dat zojuist al in de fijne samenvatting die zij van dit wetsvoorstel gaf. Ik dank haar daarvoor. De makers krijgen op grond daarvan het recht op een billijke vergoeding en mogelijk op een aanvullende billijke vergoeding voor het verlenen van de exploitatiebevoegdheid. Hierbij wordt de exclusieve licentie gelijkgesteld aan de overdracht van het auteursrecht. Dat komt in de economie op hetzelfde neer, maar dat is nu dus ook het geval in dit wetsvoorstel. 

Dit wetsvoorstel is hard nodig. Er is sprake van ongelijke verhoudingen tussen aan de ene kant kleinere, zelfstandige, creatieve makers en aan de andere kant professioneel georganiseerde ondernemingen die een exponent zijn van de muziek- of filmindustrie, terwijl acteurs, auteurs en alle andere personen die een bijdrage leveren aan de kunst, die kunst maken of daar vorm aan geven — zij passeerden net de revue — vaak op zichzelf zijn aangewezen. Met dit voorstel worden die zelfstandige makers beschermd tegen bijvoorbeeld wurgcontracten en krijgen zij een eerlijke vergoeding voor hun werk. Daar draait het uiteindelijk allemaal om. Dat is zonder meer een stap in de goede richting. 

Ondanks de brede tevredenheid die er misschien is geweest in de consultatie — wij hebben daar met veel plezier en geruststelling kennis van genomen — ziet mijn fractie zeker nog wel een aantal punten dat beter kan. Dat zeg ik maar even met nadruk. Dat brengt mij op een dilemma waar ik tegenaan ben gelopen tijdens de behandeling van dit wetsvoorstel. Als wij in de Kamer een wetsvoorstel behandelen, hebben wij als medewetgever het instrument van amendering. Wij kunnen de wet mede herschrijven om hem beter te maken. Als wij dat doen met een meerderheid van stemmen, verandert de wet direct door hetgeen de Kamer heeft bedacht. Het is daarbij gebruik om de amendementen, de voorstellen tot wetsverandering, voorafgaand aan het debat met de bewindspersoon, voor te leggen. Op die manier kan de bewindspersoon, in dit geval de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, een oordeel of advies geven over het amendement. Op basis daarvan kan de Kamer dan weer haar stemgedrag bepalen. Nu is deze wet, zoals mevrouw Helder al heel erg duidelijk heeft gemaakt, niet alleen gecompliceerd maar is er ook voorafgaand aan de behandeling van deze wet uitermate veel activiteit geweest in, wat ik maar even noem, de auteursrechtenpolder. En daar is niet zo veel mis mee. Ik ben het ook wel gewend, want ik heb in mijn portefeuille ook wonen en economische zaken, en daar kennen we ook een woningpolder en een brancheorganisatiepolder, maar in dit geval gaat het verder dan alleen maar een lobby waarbij elk Kamerlid kennis kan nemen van een en ander en vervolgens gewoon zijn afweging moet maken. Er is gisteren een convenant gesloten tussen twee partijen en de eventuele indiening van voorstellen door mij als Kamerlid zou die deal in gevaar kunnen brengen. Oftewel: als ik nu een amendement indien, dan betekent dit dat ik de partijen die onderling een deal hebben gesloten, wat ik heel erg toejuich, wellicht in problemen breng terwijl ik als volksvertegenwoordiger vind dat mijn voorstel een verbetering van de wet zou zijn. Dat dilemma heeft mij ertoe gebracht om een aantal amendementen wel voor te bereiden maar ze nog niet in te dienen. Ik zal er vragen over stellen aan de staatssecretaris, maar als ik vind dat de vragen niet afdoende worden beantwoord, zal ik verzoeken om een derde termijn teneinde de mogelijkheid te creëren om de reactie van de staatssecretaris te horen te krijgen en die niet alleen maar schriftelijk te krijgen. Ik hoop dat de collega's zich daarin kunnen vinden. Ik kondig het alvast maar even aan. 

Ik wil een aantal punten noemen met betrekking tot het wetsvoorstel en de mogelijke verbeteringen. Dat betreft allereerst de reikwijdte. In zijn wat summiere bijdrage sprak de heer Van Wijngaarden er ook al over. Er zijn drie typen overeenkomsten die niet vallen onder de bescherming die door dit wetsvoorstel geregeld wordt. Allereerst zijn dat de overeenkomsten waarbij exploitatie niet het hoofddoel is, dus allerlei overeenkomsten die wel raken aan exploitatie maar die niet tot hoofddoel hebben. Kan de staatssecretaris aangeven of foto's geplaatst op Facebook en andere social media hier ook onder vallen? Als dat het geval is, zou de uitbreiding van de reikwijdte, die nu niet geregeld is, gebruikers kunnen beschermen tegen misbruik van hun foto's in advertenties op Facebook. Graag krijg ik hierop een reactie. Wij denken aan een amendement op dit punt. 

Ik kom op de overeenkomsten, de tweede categorie waarop het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom van toepassing is. Als er bijvoorbeeld een model op bestelling ontworpen wordt, is de opdrachtgever de besteller en niet de ontwerper zelf. Bij een oneerlijke relatie tussen de opdrachtgever en de ontwerper zou dat tot problemen kunnen leiden en zou uitbreiding van de wet de ontwerper meer bescherming bieden. Kan de staatssecretaris nog eens uitleggen waarom deze groep is uitgesloten? 

Ik kom op de derde categorie, de fictieve makers. De wet beperkt zich tot natuurlijke personen. Daarmee vallen bedrijven, ook kleine bedrijven zoals eenmanszaken, buiten de wetsbescherming, terwijl kleine eenmansbedrijven wel degelijk voordeel zouden kunnen hebben van extra bescherming door deze wet, omdat zij minder sterk staan ten opzichte van grotere professionele organisaties. Navraag heeft duidelijk gemaakt dat er een reflexwerking zou zijn waardoor, als er twijfel is, de rechter uiteindelijk uitspraak zal doen op basis van deze wet. Toch stel ik de vraag aan de staatssecretaris waarom de fictieve makers, kleine bedrijfjes, niet onder deze wet kunnen vallen. 

In deze wet is een hoofdrol weggelegd voor het filmartikel, artikel 45d. Daarmee wordt opnieuw — dat is geen verandering — het zo belangrijke vermoeden van overdracht bevestigd. Dit wil zeggen dat de makers, tenzij schriftelijk anders vermeld wordt, geacht worden het recht op exploitatie te hebben overgedragen aan een wederpartij, die daarmee kan overgaan tot exploitatie of productie. De billijke vergoeding, die nu dus wettelijk wordt bevestigd, wordt geregeld via verplicht collectief beheer, althans in het lineaire gedeelte; het non-lineaire gedeelte is daarvan uitgezonderd. Gisteren hebben twee organisaties daarover samen een goede afspraak gemaakt via vrijwillig collectief beheer. Dat is op zich prima, maar met de nota van wijziging van juli 2014 is een verandering doorgevoerd waardoor alleen nog de scenarioschrijvers, regisseurs en via het naburig recht de hoofdrolspelers een proportionele billijke vergoeding krijgen, en de rest dus niet. Daarmee lijkt de staatssecretaris te vergeten dat er niet alleen speelfilms, maar ook documentaires en animatiefilms bestaan, en dat een mooie bijrol of een tweede schrijverschap ook een belangrijke bijdrage aan een productie kan zijn. Dan heb ik het nog niet eens over allerlei toekomstige vormen. De PVV wees daar ook al op: hoe toekomstbestendig is deze wet eigenlijk? 

Waarom komt deze verandering en, in tweede instantie, inperking er? Mijn fractie heeft op dit punt een amendement klaarliggen. Dat dienen wij echter nog niet in. Het verhaal schijnt namelijk te zijn dat de deal tussen de makers en de exploitanten, PAM (Portal Audiovisuele Makers) en RODAP (Rechtenoverleg voor Distributie van Audiovisuele Producties), weer onder druk komt te staan als er een verbreding plaatsvindt. Dat willen wij niet op ons geweten hebben, maar wij willen ons er ook niet door laten gijzelen. Graag krijg ik dus een reactie van de staatssecretaris op de mogelijke gevolgen van zo'n amendement op de deal die gisteren gesloten is, waarover de staatssecretaris gisteren in de media gezegd heeft dat hij er zo blij mee is. Zou die verbreding betekenen dat ook andere cbo's dan NORMA, VEVAM en Lira in beeld komen, bijvoorbeeld de cbo Pictoright? Graag krijg ik hierop een reactie. 

Het doet mij goed om te zien dat de staatssecretaris — wij hebben het hier vaker over gehad — bij de nota van wijziging voor het filmartikel goed gekeken heeft naar eerdere voorstellen van D66 over het radiomodel. Hoewel hij geen daadwerkelijk radiomodel voorstelt — dat weet ik — komt hij wel zo dicht bij dat model als binnen de bestaande richtlijnen mogelijk is. Hij stelt namelijk een systeem van verplicht collectief beheer voor, dat de transactiekosten voor het betalen van rechtenvergoedingen verlaagt. Daarnaast stelt dit systeem kleine rechthebbenden in staat om collectief een eerlijke vergoeding uit te onderhandelen. Helaas — daar hebben wij het een maand of twee, drie geleden over gehad in een algemeen overleg — kunnen we het radiomodel niet volledig invoeren, omdat de licentieproblematiek op Europees niveau niet geregeld is. Er zijn geen totale repertoirelicenties meer af te geven doordat er online geen monopolie meer is voor de cbo's. Dat moet in Europa opgelost worden. Daar zal ik nu niet over doorzeuren. Toch zou je op het gebied van het filmartikel, van het audiovisuele gedeelte, wel kunnen spreken van een radiomodel light. Als positief mens zie ik dat maar even zo. Daarnaast heeft de staatssecretaris zich mogelijk laten inspireren door de Spaanse wet, waarin een vergelijkbaar systeem is opgenomen. Alleen zijn daar de billijke vergoeding en de aanspraak daarop niet alleen voor audiovisuele makers geregeld — zoals hier nu wordt voorgesteld — maar ook voor audiowerken, oftewel voor muziek. Voor de exploitatie van audiovisuele werken, maar ook voor audio-exploitatie — bijvoorbeeld Spotify — wordt in Spanje collectief geïncasseerd. Ik wijs op de verdeeldiscussie die vaak wordt gevoerd met betrekking tot Spotify en de wijze waarop zij uitkeren. Thomas Acda en Henk Westbroek maar ook Taylor Swift en Radiohead hebben daar in het verleden al over geklaagd. Daar komt nog bij dat de staatssecretaris eerder al heeft aangegeven dat de categorie muziek het meest geschikt is voor het radiomodel. Waarom komt hij voor het audiovisuele gedeelte dan met een soort radiomodel light, terwijl hij voor het audiogedeelte, waar het eigenlijk geschikter voor is, helemaal niets regelt in deze wet? Ik krijg hierop graag een reactie. Is de staatssecretaris bereid om hier in de toekomst over na te denken? 

Ik wil nog even ingaan op de praktijk van de collectieve beheersorganisaties. Het is helder dat D66 een voorstander is van het idee van collectief beheer — los van de online beperkingen — omdat de transactiekosten daarmee worden verlaagd en er meer geld naar de makers gaat. Zij hebben een organisatie achter zich staan die ervoor kan zorgen dat zij hun verdiende geld krijgen. Daarom kiest dit wetsvoorstel, dat de positie van makers beschermt, er ook voor om dat via de collectieve beheersorganisaties te doen, via verplicht collectief beheer. Op zichzelf is dat een logische keuze. 

De praktijk is echter wel weerbarstig, want de collectieve beheersorganisaties zijn nog steeds geen organisaties waar iedereen uitermate positief en lovend over praat. Dat is bij elke organisatie het geval; sommige zijn ook meer dan 100 jaar oud. Ze doen natuurlijk heel veel dingen goed, maar er wordt nog steeds gezegd dat ze niet altijd even transparant zijn over de tariefvorming en de totstandkoming daarvan. Dat geldt overigens zowel voor de makers waar het gaat om de uitkeringsniveaus als voor de claims, die bijvoorbeeld richting producentenorganisaties worden gedaan. 

In de tweede plaats is het de vraag of de contracten die de cbo's gebruiken voor de rechtenoverdracht — daar worden ook contracten voor gebruikt — wel altijd gunstig voor de makers zijn. Daarom heeft D66 al jaren geleden de vraag opgeworpen of we niet ook de makers en de artiesten moeten beschermen tegen de collectieve beheersorganisaties. We hebben eerder voorgesteld om het toezicht op de collectieve beheersorganisaties onder te brengen bij de Autoriteit Consument & Markt. Dat voorstel heeft het net niet gehaald, zou ik willen zeggen. We zoeken natuurlijk nog steeds naar mogelijkheden om dat toezicht scherper te krijgen. Daar ziet D66 namelijk wel wat in. 

Er zijn vier manieren om de positie van makers ten opzichte van de collectieve beheersorganisaties te verbeteren. Dat kan allereerst door scherper toezicht, waarover ik zojuist al sprak, in de tweede plaats door meer concurrentie tussen collectieve beheersorganisaties — dat je alleen op Europees niveau kunt regelen — in de derde plaats door meer keuzevrijheid — bijvoorbeeld op basis van de deal die gesloten is over het "video on demand"-gedeelte; daar is immers sprake van vrijwillig collectief beheer — en in de vierde plaats door betere bundeling via de eenloketgedachte, waar ook allang over wordt gesproken. 

De laatste drie zaken lopen op de een of andere manier wel, maar leiden nog niet altijd tot iets. Ik denk dat we het daarom voornamelijk toch van de toezichtswet zullen moeten hebben, die op 1 juli 2013 in werking is getreden. Op grond daarvan is het toezicht op de cbo's verbreed. De nieuwe wet moet leiden tot meer transparantie bij de activiteiten van cbo's, zodat ze beter kunnen worden gecontroleerd. Zo moet het college van toezicht vooraf instemmen met een eenzijdige stijging van tarieven, moeten de licentievoorwaarden, kortingsregelingen, beheerskosten en nevenfuncties van de bestuurders openbaar worden gemaakt en moet het mogelijk worden om grenzen aan de beheerskosten van cbo's te stellen. Topsalarissen worden aangepakt en het college mag ook een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete opleggen. Toch zijn er nog steeds negatieve signalen. Is de staatssecretaris daarom bereid om de wet toezicht snel te evalueren? Daarbij zou ik willen mikken op het moment dat de Europese richtlijn voor collectief rechtenbeheer geïmplementeerd moet zijn, namelijk 10 april 2016. Is hij bereid om voor die tijd de toezichtswet te evalueren? 
Tot slot heb ik nog drie opmerkingen. De soorten exploitatie en de ontwikkelingen erin gaan heel snel. De VVD sprak over een evaluatie van deze wet na drie tot vier jaar. Is de staatssecretaris bereid om de wet al over twee jaar te evalueren? Ik stel deze vraag ook in het kader van het verzoek van D66 om wetten te moderniseren en geen wetten aan te nemen die snel verouderen. Door de voortschrijdende technologie is dit laatste wel een serieus scenario. Is de staatssecretaris bereid om er actief voor te zorgen dat de geschillencommissie laagdrempelig zal zijn? Hoe gaat hij dat aanpakken? Als laatste heb ik een opmerking over de non-ususbepaling. Er zijn zorgen onder auteurs of de middels rechtszaken opgebouwde jurisprudentie wordt doorkruist door aspecten van de wet die minder beschermend zouden zijn dan de jurisprudentie. Kan de staatssecretaris die zorgen wegnemen? Hiermee ben ik aan het einde van mijn inbreng gekomen. Ik zie dat ik tien seconden over de tijd ben gegaan. 

De voorzitter:

Ik zie het ook. Wij hebben een speciaal scherm voor u laten aanschaffen, om precies te laten zien hoeveel seconden u nog hebt. Het was keurig binnen de tijd, dank u wel. 

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):

Voorzitter. De PvdA is blij dat er, na vele onderhandelingen en aanpassingen, nu een wetsvoorstel voor ons ligt die schrijvers, componisten en uitvoerende kunstenaars een sterkere rechtspositie geeft om een billijke vergoeding te vragen voor hun uitgebrachte werk. De PvdA is van mening dat de positie van makers door de komst van deze wet eindelijk wordt verbeterd. De kleine ondernemers in de culturele wereld, die van hun creaties proberen te leven, krijgen daarmee meer zekerheid en een betere onderhandelingspositie richting de exploitanten. Mijn fractie is ervan overtuigd dat hun stem nu beter gehoord kan worden en dat deze wet hen volop kansen biedt op een gezonde toekomst als creatief ondernemers. De machtsongelijkheid tussen de grote en kleine onderhandelende partijen is ook in deze sector aanwezig. Het moeizame proces dat aan deze plenaire behandeling is voorafgegaan, heeft aangetoond dat de machtsongelijkheid groot is. De PvdA vindt dat deze verkleind dient te worden. Mijn fractie wil de garantie van de staatssecretaris dat deze nieuwe wet de bescherming van auteurs en artiesten op basis van bestaande wetgeving niet verslechtert. Een onbedoelde verzwakking van de rechtspositie van de maker dient voorkomen te worden. Ik wil hierop graag een reactie van de staatssecretaris. 

In het moeizame traject naar indiening bij de Kamer is een aantal bepalingen gesneuveld, ofwel minder ambitieus geworden. Filmmakers bijvoorbeeld waren erg teleurgesteld over artikel 45, lid d — wij spraken hier al eerder over — het zogenaamde "filmartikel". Tot gisteren is er nog onderhandeld over vergoedingen, maar uiteindelijk verscheen er witte rook en is er een akkoord getekend waar de makers tevreden over zijn. Het gaat er nu om dat veel makers kunnen doen waar zij goed in zijn, films maken, en dat zij daarnaast ook voldoende inkomsten kunnen halen uit hun creatieve prestaties. Het doel van dit artikel, het verminderen van de ongelijkheid in de onderhandelingspositie, staat voor mijn fractie voorop. 

Voor de makers zijn er nog wel enige punten die verbetering behoeven. Het wetsvoorstel sluit in artikel 25 een grote groep makers en contracten ten onrecht uit van bescherming. Het gaat over 1. overeenkomsten die niet exploitatie tot hoofddoel hebben, 2. overeenkomsten waarin artikel 3.28 van het Benelux-verdrag inzake intellectueel eigendom van toepassing is en 3. de fictieve makers. Dit laatste punt betekent dat ondernemingen waarin meerdere makers werken, worden uitgesloten. De Partij van de Arbeid wil kleine ondernemers ondersteunen. In de creatieve sector is dit niet anders. Hoe gaat de staatssecretaris deze tekortkomingen oplossen? Gaat hij dit samen met de minister van Economische Zaken doen om vooral ook de kleine, creatieve ondernemingen betere bescherming te bieden binnen deze wet? 

Tot slot heb ik een aantal korte vragen. In het wetsvoorstel staat dat de minister van OCW de tussen de organisaties van makers en producten uitonderhandelde tarieven kan vaststellen. Het is op deze manier wel een complexe regeling geworden. Zou het niet eenvoudiger en helderder zijn geweest om het voorbeeld van Duitsland te volgen en een meldingsrecht in de wet op te nemen? Kan de staatssecretaris uitleggen waarom hij dit uiteindelijk niet heeft gedaan? Of kan de staatssecretaris over twee of drie jaar de uitwerking evalueren en het Duitse model daarin betrekken? Kan in diezelfde evaluatie ook worden gekeken naar rechthebbenden en vergoedingen met betrekking tot het filmartikel? 

Het wordt aan de markt overgelaten om een laagdrempelige geschillencommissie auteurscontractrecht in het leven te roepen. De machtsongelijkheid tussen partijen moet ook hier scherp in de gaten worden gehouden. Het mag niet zo zijn dat de sterkere machtspartij, die wellicht minder belang hecht aan zo'n commissie, vervolgens minder animo toont om de commissie op te richten. Hoe gaat de staatssecretaris zorg dragen voor een soepele gang van zaken? Welke eventuele drukmiddelen heeft hij? Kan de staatssecretaris met betrekking tot de non-ususbepaling bij muziek de wet laten aansluiten bij artikel 9a van de Wet op de naburige rechten, waarin nu al wordt bepaald dat indien een producent na 50 jaar niet langer exploiteert, de producentenrechten overgaan naar de uitvoerend kunstenaar? 

De heer Jasper van Dijk (SP):

De Partij van de Arbeid vraagt terecht hoe het zit met de geschillencommissie. Het zou wel eens zo kunnen zijn dat een bovenliggende partij er helemaal geen trek in heeft om die goed op te tuigen. Wat is het antwoord van de PvdA zelf daarop? Moet de staatssecretaris er niet heel strikt op toezien dat dit goed geregeld wordt? 

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):

Ik denk dat in de vraag van de heer Van Dijk het antwoord besloten ligt. Wij vragen de staatssecretaris hoe hij gaat zorgen dat er genoeg druk wordt uitgeoefend, zodat dit wel gebeurt. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Er blijft nog wat ruimte in dat antwoord zitten. Is mevrouw Oosenbrug het met mij eens dat de staatssecretaris gewoon de mogelijkheid moet nemen om zo'n commissie aan te wijzen? Dat staat in de wet. Moeten wij de staatssecretaris niet gewoon de opdracht geven om dat te regelen? 

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):

Gezien de onderhandelingen die tot nu toe tussen de partijen hebben plaatsgevonden, wil ik ervan uitgaan dat de partijen er zelf uitkomen. Komen zij er niet uit, dan moeten wij daarop druk kunnen uitoefenen. Die vraag heb ik de staatssecretaris dan ook gesteld. 

De heer Verhoeven (D66):

Ook de PvdA viel over de onderhandelingen die hebben plaatsgevonden tussen de partijen in de markt. Het is wel zo dat die onderhandelingen mede zijn ingegeven en versneld zijn geraakt door het feit dat er politieke druk is geweest via een wet. Mevrouw Oosenbrug heeft een vrij korte bijdrage over deze wet. Is het niet belangrijk dat wij die wet zelf heel nauwkeurig behandelen en dat wij duidelijk aangeven wat wij doen als wij niet tevreden zijn met onderdelen van deze wet? Ik heb geen amendement of motie gezien, alleen een paar vragen. Wat gaat de PvdA doen als er niet naar tevredenheid geantwoord wordt en wij volgende week over deze wet gaan stemmen? 

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):

Laat ik vooropstellen dat de langste bijdrage niet altijd de beste is. De lengte van een bijdrage zegt niets over de inhoud van die bijdrage. Dat gezegd hebbende, ben ik in debat met de Kamer en de staatssecretaris. De eerste termijn gebruik ik zelf altijd om vragen te stellen en duidelijk antwoord te krijgen. Als ik daarover niet tevreden ben, kom ik met mijn volgende vragen dan wel opmerkingen. Ik heb geen amendementen op de wet, omdat mijn fractie er tevreden over is. Ik heb aanvullende vragen gesteld aan de staatssecretaris. Ik krijg daar graag antwoord op en dan gaan wij door naar de tweede termijn. 

De heer Verhoeven (D66):

Prima. Wat de reikwijdte betreft noemde mevrouw Oosenbrug dezelfde drie typen overeenkomsten die niet onder deze wet vallen. Wat gaat zij doen als de staatssecretaris uitlegt waarom hij dat niet gaat doen? Gaat zij dan daadwerkelijk actie ondernemen vanuit de PvdA of laat zij het erbij zitten? 

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):

Ik ga eerst luisteren naar het antwoord van de staatssecretaris. 

Mevrouw Helder (PVV):

Ik heb collega Oosenbrug horen zeggen dat de PvdA tevreden is over de wet zoals die er nu ligt. Voor de geschillencommissie is weliswaar een grondslag gecreëerd, maar ze wordt niet verplicht ingesteld. Collega Oosenbrug zegt dat de partijen er zelf uitgekomen zijn, maar uit het rapport komt duidelijk naar voren dat de makers helemaal niet tevreden zijn en dat ze een zwakkere positie hebben. Met het wetsvoorstel wil men hier juist handen en voeten aan geven. Je kunt erover twisten of dat met het wetsvoorstel gebeurt — wij zijn er positief over — maar feit blijft dat de zwakkere partijen, de makers, het moeten afdwingen. De geschillencommissie is nu juist bedoeld om een lagere drempel te hebben. Als de geschillencommissie er uiteindelijk niet komt, wat hebben zij dan bereikt? 

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):

Het is toch de bedoeling dat die geschillencommissie er komt? Mijn vraag aan de staatssecretaris is juist wat er gebeurt als de sterkere partij zegt dat ze het niet nodig vindt. Wat gaan we dan doen? Als de staatssecretaris antwoordt dat hij daar niets aan gaat doen, zullen wij iets anders moeten bedenken. Maar het is pas de eerste termijn. Ik heb deze vraag gesteld en in mijn bijdrage heb ik laten merken hoe belangrijk ik het vind dat partijen met een kleinere stem ook kunnen optreden tegen partijen met een grotere stem. 

Mevrouw Helder (PVV):

Dat is een hoopgevend antwoord. Ik wacht de reactie van de PvdA-fractie in tweede termijn af, nadat de staatssecretaris heeft geantwoord, want wat mijn fractie betreft moet die geschillencommissie er komen en is dit wetsvoorstel een beetje halfslachtig. Als je wilt dat zo'n geschillencommissie er komt, stel die dan gewoon in. 

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):

Dat was geen vraag. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. De creatieve sector is van grote waarde voor Nederland, niet alleen economisch, maar ook maatschappelijk. Daarom zijn wij blij met de intentie van dit wetsvoorstel. De wet moet de positie van makers versterken. De wet leidt tot een eerlijker verhouding tussen makers en exploitanten, zoals uitgevers en kabelbedrijven. De zwakke onderhandelingspositie van makers wordt versterkt. Het was bijvoorbeeld te gek voor woorden dat kabelbedrijven ruim twee jaar lang geen vergoeding betaalden aan filmmakers: reden genoeg om een wet te maken waarin een eerlijke vergoeding wordt geregeld. 

We moeten er wel voor zorgen dat de wet tanden krijgt. Het moet geen lege huls worden. De Kamer heeft niet voor niets een petitie ontvangen van het Platform Makers, getiteld "Mensen die maken, wil je niet breken". Het platform heeft ook een boekje gemaakt "Makers aan het woord". Kent de staatssecretaris dit boekje? Als hij de citaten hierin leest, wordt hem in één klap duidelijk hoe schrijnend de situatie is. Niemand durft over tarieven of rechten te beginnen, er is geen onderhandeling mogelijk, het lukt zelden om mijn auteursrechten te behouden: de uitspraken spreken voor zich. Ik raad het hem aan. 

Wat vindt de staatssecretaris van de voorstellen van het Platform Makers? Laten we beginnen met de geschillencommissie. In beginsel is dat een prima idee, want het voorkomt onnodige rechtszaken. De wet is hier echter vrij vaag over. Oprichting en financiering worden aan de markt overgelaten, waardoor je het risico loopt dat die commissie er niet komt. Is dat juist? Is de staatssecretaris bereid om een geschillencommissie aan te wijzen? 

De wet maakt het mogelijk dat collectieven gezamenlijk kunnen onderhandelen over tarieven en royaltypercentages. Dat is goed, maar er is geen prikkel voor de sterkste partij om daadwerkelijk tot een overeenkomst te komen. Hoe kijkt de staatssecretaris hiernaar? Bovendien is het aardig ingewikkeld voor verenigingen om gezamenlijk afspraken te maken. Gaat de staatssecretaris snel een tarief vaststellen na een verzoek van betrokkenen? 

Het volgende punt gaat over de zogenaamde fictieve makers, bedrijven die het auteursrecht hebben in plaats van individuen. Wij zijn er niet bang voor dat grote multinationals of uitgeverijen hun rechten niet halen, maar hoe zit het met de kleine bedrijven, zoals ontwerpbureaus van drie kunstenaars of een bandje dat een vof opricht? Hoe gaat de staatssecretaris regelen dat al die bedrijven hun recht kunnen halen als sommige van hen een positie hebben die niet veel meer behelst dan die van individuele makers. 

Verder sluit ik mij aan bij de collega's die vragen stelden over de groepen die buiten de reikwijdte van de wet vallen, bijvoorbeeld zij die exploitatie niet als hoofddoel hebben. 

Op grond van de wet kunnen hoofdregisseur, scriptschrijver en hoofdrolacteur aanspraak maken op een vergoeding. Wellicht moet worden afgebakend wie een vergoeding krijgt, maar waarom wordt specifiek voor deze drie groepen gekozen? Hoe zit het met tekenaars of met acteurs die een grote bijrol vertolken? In een eerdere versie van de wet was de groep breder gedefinieerd en ging het om de wezenlijkheid van de bijdrage van de kunstenaar aan een film. Waarom houdt men daar niet aan vast? Nu wordt een groep mensen uitgezonderd van een vergoeding. 

Voor de "on demand"-diensten is een convenant opgesteld. Wij zullen dat afwachten, maar het convenant ziet er goed uit. Juist in een sector waar de machtsverhoudingen altijd zo ongelijk waren, is een dergelijk convenant belangrijk. Ik wijs op de achterstallige vergoeding van de kabelexploitanten. 

De wetswijziging is een forse verbetering. Via de wijziging worden de rechten van makers verbeterd. Hun machtspositie tegenover soms oppermachtige afnemers wordt versterkt. De wet kan echter wel scherper. Daarom vraag ik de staatssecretaris wat hij gaat doen als de rechten van makers toch in het gedrang komen. Als hij pal staat voor makers — daar twijfel ik niet aan — zou hij mijn voorstellen moeten overnemen. Graag ontvangen wij op dit punt een reactie van de staatssecretaris. 

De voorzitter:

Hiermee zijn wij gekomen aan het eind van de eerste termijn van de zijde van de Kamer. 

De vergadering wordt van 17.06 uur tot 17.30 uur geschorst. 

Staatssecretaris Teeven:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng bij dit zeer zeker ingewikkelde wetsvoorstel. Het is echt gecompliceerd. Je kan jurist zijn, maar als je het intellectuele eigendom moet bestuderen dan is dat toch een hele klus. Er zijn maar weinig wetsvoorstellen die ik op een zondag bekijk om dan op dinsdagavond te besluiten om er nog eens naar te kijken omdat ik het nog niet helemaal snap. Dit is zo'n wetsvoorstel. Dat maakt het echt heel lastig. Ik ben wel blij dat wij dit wetsvoorstel kunnen behandelen. Wij doen dit qua woordvoerders bijna in dezelfde samenstelling als het wetsvoorstel over de meldplicht van datalekken afgelopen week. Dat wetsvoorstel is vanmiddag met een stemverhouding van 150 tegen 0 door de Kamer aanvaard. Dat geeft hoop dat ook deze wet een goede behandeling kan krijgen waarna het de steun heeft van nagenoeg alle of van alle fracties. 

Ik zal proberen om de antwoorden zo duidelijk mogelijk te geven. Dat kost even tijd. Het is soms echt heel lastig. Het wetsvoorstel zal er onder andere voor zorgen dat de onderhandelingspositie van de makers van een werk in verhouding tot de exploitant wordt verbeterd. Dat sowieso. De vraag is alleen of dit voor alle makers en voor alle onderdelen geldt. Die discussie zullen wij voeren. De maker gaat mee-eten uit het totaal van de opbrengsten van de exploitatie van zijn of haar creatieve prestaties. 

Ik heb een nieuwe regeling van het filmauteurscontractrecht voorgesteld. Vooruitlopend op de aanvaarding van de regeling hebben alle partijen met elkaar over de concrete invulling ervan gesproken. Gisteren is bekend geworden dat PAM en RODAP tot een vergelijk zijn gekomen. Wij mogen er trots op zijn dat de voorgestelde regeling een toekomstbestendige oplossing mogelijk maakt. Het veld is echt jarenlang verdeeld geweest over dit onderwerp. Het is een compliment waard dat men daar nu uit is gekomen. 

De noodzaak van de wet wordt door alle fracties in de Kamer onderschreven. Daar is geen discussie over. Er is ook uitgezien naar een spoedige behandeling van het wetsvoorstel. Ik zal de vragen themagewijs beantwoorden, maar niet nadat ik vrij uitgebreid aandacht heb besteed aan een vraag van mevrouw Oosenbrug. Bij de implementatie van de richtlijn inzake de beschermingsduur is in artikel 9a van de Wet op de naburige rechten bepaald dat de rechten van een producent overgaan op de uitvoerend kunstenaar wanneer deze een geslaagd beroep doet op de "use it of lose it"-bepaling uit de richtlijn. De vraag is waarom ik die bepaling ook niet toepas op artikel 25e van de Auteurswet. De richtlijn inzake de beschermingsduur kent een specifieke "use it of lose it"-regeling die pas na 50 jaar kan worden ingeroepen door de uitvoerend kunstenaar. De richtlijn bepaalt dat de rechten van de producent vervallen wanneer de maker dit inroept. 

Mevrouw Oosenbrug heeft scherp gezien dat in de implementatie van de richtlijn een foutje is geslopen. Er staat op dit moment in de Wet op de naburige rechten dat de rechten van de fonogramproducent overgaan op de uitvoerend kunstenaar. Dat had dus moeten zijn: de rechten van de fonogramproducent vervallen. Ik wil dat bij dezen met een tweede nota van wijziging rechtzetten. Artikel 9a van de wet wordt daarmee gewijzigd. Die rechten komen daarmee te vervallen. Met die wijziging voldoen wij weer aan de richtlijn 2011/77/EU inzake de beschermingsduur. Die richtlijn komt nog terug bij de bespreking van andere onderwerpen. Uit deze richtlijn vloeit rechtstreeks voort dat de rechten van de producent vervallen indien de uitvoerend kunstenaar een geslaagd beroep op de non-ususregeling kan doen. Ik zal de nota van wijziging aan de bode overhandigen zodat het stuk meteen verspreid kan worden. 

Vervolgens is de vraag wat wij hebben gedaan om de contractuele positie van de natuurlijke maker — de auteur en de uitvoerend kunstenaar — te verbeteren in verhouding tot de exploitant van hun werken. Grofweg gezien zitten er drie grote wijzigingen in de wet; een aantal leden heeft daar al over gesproken. Ten eerste. De eisen voor het verlenen van een exclusieve licentie worden gelijkgesteld aan de eisen van overdracht. Mevrouw Helder zei al dat voor beide situaties het aktevereiste geldt en dat alleen die bevoegdheden worden verleend die in de akte staan vermeld dan wel uit de strekking van de overdracht of licentieverlening voortvloeien. Dit staat in artikel 2 van de Auteurswet. 

Ten tweede. Om de maker te ondersteunen bij de onderhandelingen met de exploitant van het werk, worden een zevental bepalingen inzake de exploitatieovereenkomst in de Auteurswet opgenomen. Dit staat in artikel 25b tot en met 25h. Het gaat in dit verband onder meer om het recht om een billijke vergoeding, de bestsellerbepaling en de "use it or lose it"-bepaling. Ik ga hier zo meteen dieper op in. 

Ten derde. Om ervoor te zorgen dat de belangrijkste filmmakers kunnen delen in de opbrengsten van de exploitatie van het filmwerk, wordt het filmauteurscontractrecht gewijzigd en wordt de vergoeding voor bepaalde exploitatiewijzen voortaan door de collectieve beheersorganisatie rechtstreeks bij de exploitant geïnd. Dit staat in artikel 45d. Ik kom hier zo meteen nog over te spreken, bij de beantwoording van de vragen van de heer Verhoeven over de collectieve beheersorganisatie. 

Er is veel gevraagd waarom ik als wetgever de kring van makers beperk. Een aantal leden heeft dit gevraagd, een aantal, bijvoorbeeld de heer Van Dijk, heeft er ook voorbeelden van genoemd, zoals tekenaars van animatiefilms en documentairemakers. In artikel 2 van de Europese Richtlijn 2011/77/EU is sprake van hoofdregisseurs. De wetgever heeft aansluiting gezocht bij die bepaling. Dit betekent echter niet dat mensen geen recht meer hebben op een billijke vergoeding. Dat lijkt een misverstand te zijn in de Kamer. Uit hoofde van artikel 45d heeft iedereen, dus alle makers, ook de makers die niet met zoveel woorden zijn genoemd in artikel 45d, lid 2, recht op een billijke vergoeding. Wat echter niet alle makers hebben, is recht op bijvoorbeeld een omzetgerelateerde, proportionele vergoeding. Dat wordt uitgezonderd. Dus ook animatiefilmtekenaars, cameramensen, documentairemakers voorzover die niet langs een andere weg al als belangrijke maker zijn te kwalificeren en kostuumontwerpers hebben recht op een billijke vergoeding. Het lijkt mij overigens goed om bij deze uitleg van deze wet te melden dat "billijke" in dit verband "naar bijdrage" betekent. Hoe groter je aandeel, hoe hoger je vergoeding. Op die wijze moet je het begrip "billijke" lezen. 

Er zijn drie makers die een extra recht hebben op een proportionele vergoeding. Dit zijn de regisseurs, de scenarioschrijvers en de hoofdrolacteurs. Deze proportionele vergoeding is omzetgerelateerd. Waarom is gekozen voor deze drie? Dat is immers waarom er jarenlang geen duidelijkheid geweest. Ik denk dat het belangrijk is dat er een duidelijke regeling is. Waar is het op gebaseerd? We hebben gekeken naar artikel 2 van Richtlijn 2011/77/EU en artikel 40 van de Auteurswet. De heer Van Dijk vroeg in zijn bijdrage: waarom die makers afgeperkt? Dit is de reden. 

Dit betekent niet dat makers die niet genoemd zijn, geen recht hebben op een billijke vergoeding, maar het betekent wel dat zij geen recht hebben op een omzetgerelateerde, proportionele vergoeding. Maar ook daar zijn weer uitzonderingen op. Daar zal ik zo meteen nog iets over zeggen. 

De heer Verhoeven (D66):

Fijn dat de staatssecretaris opheldert dat er sprake is van een verschil tussen een billijke vergoeding en een proportionele vergoeding die omzetgerelateerd is. Ook fijn dat de staatssecretaris uitlegt dat dit gebaseerd is op artikel 40 van de Auteurswet en artikel 2 van de Richtlijn. Maar hij stond wel in de oude consultatie. Of laat ik het goed zeggen, hoewel de Kamer de consultatietekst natuurlijk ook wel kent: hij stond in een eerdere versie; laat ik het zo maar zeggen. Dus de staatssecretaris kan nu wel hartstikke duidelijk uitleggen waarom hij nu zegt "dit was het niet", maar dan wil ik toch graag weten waarom het wél in een eerdere versie heeft gestaan. Het is dus blijkbaar toch belangrijk geweest en het is blijkbaar toch nodig geweest om erover te discussiëren. Daarom vind ik het ook van belang om te horen waarom die keuze is gemaakt.

Staatssecretaris Teeven:

Allereerst kun je zeggen dat het niet voldeed aan artikel 2 van de Richtlijn 2011/77. Dat is dus een wetstechnische reden. Er is echter natuurlijk nog een reden. Die andere reden is dat een aantal van de makers zich hebben verenigd in PAM. Mensen van PAM hebben dus in de afgelopen periode langdurig onderhandeld. Men kwam er eerst niet uit, maar uiteindelijk is men er gelukkig wel uitgekomen. Dat heb ik geschetst. Bij die organisatie, bij die "beroepsvereniging" is een aantal mensen niet aangesloten. Die mensen hebben dus niet meegesproken. Ik heb zojuist geschetst dat een aantal mensen geen recht heeft op een omgezet gerelateerde proportionele vergoeding, tenzij zij langs de weg van de "belangrijke maker" toch nog onder de hoofdcategorie van artikel 45d, lid 2, vallen. Een aantal mensen valt daar echter niet onder. Zij zitten dus nu niet in de deal. Als je die er nu met een amendement onder gaat brengen, kun je in twee situaties terechtkomen. Daar vroeg de heer Verhoeven naar. Het zou er in de eerste plaats toe kunnen leiden dat de onderhandelingen helemaal opnieuw moeten worden gevoerd. Er is immers tussen partijen niet onderhandeld over deze makers, die weliswaar recht hebben op een billijke vergoeding. In de tweede plaats zou je kunnen zeggen dat zo'n amendement de rechten van andere makers zou aantasten. Je zou kunnen zeggen: de koek is niet alleen voor de personen over wie we nu in artikel 45d spreken, maar die koek moet er ook zijn voor de mensen die tot nu toe alleen maar recht hebben op een billijke vergoeding. Ik zou mij echter kunnen voorstellen dat exploitanten zeggen: we hebben hierover jaren gesproken en nu zijn we er eindelijk uit, dus we gaan die koek niet groter maken. Alles overziend, kijkend naar enerzijds het juridische verhaal en anderzijds de feitelijke onderhandelingen die zijn gevoerd, moeten we volgens mij eigenlijk blij zijn dat we zijn gekomen waar we nu zijn. Het zou zonde zijn als je dat nu weer ondergraaft door weer een beetje te gaan sleutelen aan de achterkant. De heer Verhoeven voelde dat in zijn eerste termijn al een beetje aan. 

De heer Verhoeven (D66):

De staatssecretaris zegt het rechttoe, rechtaan en dat vind ik wel prettig. Het gaat over precies dit. Ik ben een heel praktisch mens. Ik heb heel goed geluisterd en goed gehoord dat men tevreden is in het veld. Ik ben echter lid van de Tweede Kamer en ik heb daardoor een eigen verantwoordelijkheid bij het kijken naar wetten. Mijn fractie is over het algemeen terughoudend als het gaat om het blind volgen van wat "de polder", dus wat het maatschappelijk middenveld en de belangenorganisaties allemaal hebben bedacht. Er is namelijk sprake van een groep mensen die niet is aangesloten bij dat soort organisaties. Die zijn wel aangesloten bij de democratie van Nederland. Daarom vind ik het toch zorgelijk dat de staatssecretaris zegt: het is ook zo dat de onderhandelende partijen er mede voor hebben gezorgd dat maar een bepaald deel van de groep kunstenaars onder deze wet komt te vallen. Ik zal niet vanwege het principe de boel openbreken, maar ik vind dat eerlijk gezegd wel een zorgelijke ontwikkeling. Kan de staatssecretaris dat begrijpen? 

Staatssecretaris Teeven:

Ja, dat kan ik begrijpen. Ik behoor ook niet tot een politieke groepering die van nature ogenblikkelijk altijd haar oor naar de polder laat hangen. De groepering waartoe ik behoor, vindt de polder wel belangrijk, maar niet op elk moment. Ik herken me dus ook wel in wat de heer Verhoeven zegt. Laat ik het toch nog eens proberen. Je neemt in een consultatieversie bepaalde zaken op. De consultatie die daarna plaatsvindt, dient er dan wel toe om met het veld te bespreken waartoe dat nu leidt. In zo'n consultatieversie kan natuurlijk ook de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel aan de orde komen. Daarom doen we zo'n internetconsultatie en daarom zeggen we ook tegen beroepsgroepen: laten we hierover met z'n allen praten. Dan is het wel belangrijk dat die uitvoerbaarheid ook aan de orde komt. Als blijkt, ook naar aanleiding van reacties, dat het wetsvoorstel niet uitvoerbaar lijkt te zijn, dan moet je wel bereid zijn om te zeggen: wij wijzigen die consultatieversie op basis van juridische argumenten en argumenten over uitvoerbaarheid. Daartoe moet je zeker ook bereid zijn als daarbij Richtlijn 2011/77, artikel 2 in combinatie met artikel 40 wordt betrokken, maar dat heb ik nu al drie keer gezegd. Het is dus niet alleen maar een kwestie van: goh, we komen er in de polder niet uit. Dat zou een beetje een beperkt verhaal zijn. Het gaat hierbij dus ook daadwerkelijk over de uitvoerbaarheid. Daar komt nog bij dat we de hoofdregel hebben over de proportionele, vaak aan de omzet gerelateerde vergoeding. Bijvoorbeeld een documentairemaker is ook een belangrijke maker. Hij komt vaak langs de weg van scenarioschrijver van zo'n documentaire toch nog onder de hoofdregel te vallen. Ik probeer de heer Verhoeven op deze manier een beetje te overtuigen. Als ik hem een beetje overtuig, ben ik al een heel eind. Dat is mijn ervaring met hem.

De voorzitter:

De heer Verhoeven kijkt bedenkelijk. 

Staatssecretaris Teeven:

Hij komt terug. 

De heer Verhoeven (D66):

Ik ben aan het nadenken. Bij mij start nu het denkproces. 

Staatssecretaris Teeven:

Heel goed. Ik ga nog wat specifieke vragen beantwoorden. Misschien komen we er dan nog even op terug. 

De heer Van Wijngaarden, de heer Verhoeven en anderen hebben gevraagd of het kabinet bereid is om dit wetsvoorstel over auteurscontractenrecht snel te evalueren. Ik denk dat de strekking van het wetsvoorstel is dat makers beter beschermd zijn en delen in de opbrengst van de exploitatie. Ik ben graag bereid om in een evaluatie snel te bekijken of het wetsvoorstel dat doel bereikt. De afspraken zijn natuurlijk door de beroepsgroepen gemaakt tegen de achtergrond van het thans voorgestelde artikel 45d, met een looptijd van vijf jaar. Er zijn op dit moment contractafspraken met een looptijd van vijf jaar. Het lijkt me niet verstandig om die afspraken tussen partijen te doorkruisen met een tussentijdse evaluatie. Laten we dus een uitgebreide evaluatie maken op het moment dat die afspraken tussen partijen na vijf jaar verlopen. Maar dat laat onverlet — ik heb goed geluisterd naar de Kamer — dat ik bereid ben om halverwege, na tweeënhalf jaar, de ervaringen van partijen met deze regeling mede te delen. Dan ga ik ervan uit dat dit wetsvoorstel over veertien dagen in stemming kan worden gebracht en we dit voor 1 juli in de senaat kunnen bespreken. Dan maken we dus op 1 januari 2018 een tussenstand op. Die kan wat mij betreft ook betrekking hebben op de reikwijdte, zoals de heer Verhoeven het noemde en op de zaken die de heer Van Wijngaarden en anderen hebben aangedragen. Bij een inwerkingtreding van de wet op 1 juli aanstaande, kunnen we een eindevaluatie van deze wet maken op 1 juli 2021. 

Mevrouw Helder heeft gezegd … Ik bedoelde net 1 juli 2020. Ik hoorde de heer Verhoeven dat zacht fluisteren in mijn linkeroor. Hij heeft gelijk. Je komt op 1 juli 2020 uit. 

De heer Verhoeven (D66):

Ik zou die rekentoets wel halen, hoor. 

Staatssecretaris Teeven:

Ik heb altijd moeite gehad met hoofdrekenen. Daar komt dat door. 

Mevrouw Helder vroeg hoe we ervoor kunnen zorgen dat er een geschillencommissie komt. Kan dat wel aan de branche worden overgelaten? Ik denk dat de wet al een aansporing en een grondslag biedt voor het instellen van die geschillencommissie. Een aantal Kamerleden sprak daarover. Het is aan partijen om tot die geschillencommissie te komen. De stappen daartoe zetten ze op dit moment ook. Alle sprekers, ook de heer Van Dijk, hebben gezegd dat laagdrempelige en snelle geschilbeslechting het beste is wat je kunt hebben. Dan kunnen makers en exploitanten hun tijd en geld besteden aan het maken van nieuwe werken in plaats van aan juridische procedures. Ik zie, met een beetje fantasie, iedereen op de tribune ook een beetje knikken. Ik ben ook blij dat ik kan melden dat het Platform Makers en het Platform Creatieve Media Industrie ook concrete stappen zetten om te komen tot die geschillencommissie. Men was er bijna uit. Men is goed op weg. Een verdere aansporing is naar mijn mening niet nodig. Mijn informatie is dat ze aan het afronden zijn. Volgens mij krijg je de allerbeste geschillencommissie als mensen het zelf regelen. Daar zijn ze ook bijna toe gekomen. Als we nog twee weken hadden gewacht met de feitelijke behandeling, was er een geschillencommissie geweest, denk ik. 

Mevrouw Helder (PVV):

Dat vind ik hoopvol, vooral die laatste opmerking. Er is al bijna een geschillencommissie. Die is er nog niet. Is de staatssecretaris bereid om er bij die tussentijdse mededeling, op 1 januari 2018, een tandje bij te zetten als die geschillencommissie er dan niet is? 

Staatssecretaris Teeven:

Daartoe ben ik sowieso bereid, maar ik denk dat dat te ver weg is. Bij de inwerkingtreding van deze wetten zullen wij dat veel eerder voor elkaar proberen te krijgen, want dat vinden de Kamer, ik, wij allemaal belangrijk. Ik zal er via mijn medewerkers van het departement, van de afdeling wetgeving en anderen die daarmee bezig zijn en die goede contacten hebben met de branche, zoals ook een beetje blijkt uit de brief van de PAM en de RODAP, voor zorgen dat die geschillencommissie daadwerkelijk eerder gestalte krijgt. Ik heb geen enkele reden om daaraan te twijfelen. Ze zijn gewoon goed op weg. Ze hebben stap 1 kunnen zetten met dit convenant. Stap 2 moet er ook heel goed kunnen komen. 

Mevrouw Helder (PVV):

Dan heb ik alleen nog de vraag aan de staatssecretaris: heeft hij nog behoefte aan een Kameruitspraak in de vorm van een motie of denkt hij dat het zo wel goed gaat komen? 

Staatssecretaris Teeven:

Uiteraard is uw Kamer vrij om daar een oordeel over uit te spreken. Ik zie het als een steun in de rug als dat zou gebeuren. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het is opvallend dat mevrouw Helder vraagt of de staatssecretaris behoefte heeft aan een Kameruitspraak. Volgens mij bepalen we dat zelf. Het is heel goed dat de staatssecretaris er het volste vertrouwen in heeft dat de branche er zelf uitkomt. Toch is de vraag wat hij doet als ze er niet uitkomen. Kunnen we er dan van uitgaan dat hij zelf het initiatief neemt, zoals ook in de wet staat opgenomen? 

Staatssecretaris Teeven:

Wij hebben nu een aansporing in de wet opgenomen. We zullen dan verder gaan aansporen. Als de branche er niet zelf mee zou komen, zullen we dat alsnog gestalte moeten gaan geven. Maar ik ben het ook wel een beetje eens met mevrouw Helder. Haar vraag is niet helemaal onzinnig, omdat het een signaal naar de branche is als uw Kamer in volledige meerderheid zou zeggen dat dit er echt moet komen en dat zij dat belangrijk vindt, en de regering dus een vinger aan de pols houdt. Daar is op zich niks op tegen. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat zie ik als een mooie hint. Ik zal mij daar eens even op beraden. Dank. 

Staatssecretaris Teeven:

Mevrouw Helder heeft nog gevraagd of de non-ususregeling gelijk is aan de "use it or lose it"-regeling. Ja, dat duidt op eenzelfde regeling. De regeling in het auteurscontractenrecht bouwt voort op de regeling in het algemene overeenkomstenrecht. De jurisprudentie onder het algemene overeenkomstenrecht blijft dus recht overeind. Alles wat nu is opgebouwd blijft recht en daar voegen we dit aan toe. De maker moet zich natuurlijk wel beroepen op dit recht. "Automatisch terugvallen aan de maker" — een aantal Kamerleden spraken daarover — is praktisch niet uitvoerbaar. Hoe weet de maker dat dat aan de orde is? Hoe weet de exploitant dat iets automatisch terugvalt aan de maker? Dat is in de praktijk in feite niet te realiseren. 

Mevrouw Helder vroeg ook wat de maker kan doen als hij vindt dat er een onredelijke bepaling in de overeenkomst met een eindgebruiker zit. Ik meen dat zij de kickbackbepaling als voorbeeld noemde in haar inbreng. Als de maker zijn auteursrecht overdraagt of exclusief licentieert, kan hij zich beroepen op een bepaling inzake de onredelijke bepalingen. Dat geldt ook als er geen sprake is van een exploitatieovereenkomst. Dan vallen we dus terug op het normaal geldende overeenkomstenrecht. 

Mevrouw Helder en de heer Van Dijk vroegen of de minister van OCW een billijke vergoeding kan vaststellen. Mevrouw Helder stelde aan de orde dat daar dan misschien gevaar van belangenverstrengeling bestaat. De minister van OCW stelt het tarief vast op advies van de verenigingen van exploitanten en makers. Op dat moment komt er een gezamenlijk advies. Er ontstaat daarom geen gevaar voor belangenverstrengeling. De heer Van Dijk vroeg of ik snel een tarief ga vaststellen na een verzoek van makers en exploitanten. Het is aan het ministerie van OCW om een beslissing te nemen over het tarief. Dat zal het uiteraard zorgvuldig doen. Uitspraken over de duur van de beoordelingen zijn echt aan de collega van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De collega van OCW kan zeggen hoelang zij erover zal doen voordat zij tot een uitspraak komt. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het lastige is dat die er niet is. Anders had ik het aan hem — ik geloof dat het staatssecretaris Dekker betreft — gevraagd. Deze staatssecretaris zegt nu dat hij daarop zal toezien. Kan ik er dan van uitgaan dat hij dit overbrengt aan het ministerie? 

Staatssecretaris Teeven:

Jazeker, ik zal dat met de staatssecretaris bespreken, alhoewel de minister — ik bedoel niet "haar", maar de minister — dat natuurlijk formeel doet. Dat zal ik doen. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Akkoord. 

Staatssecretaris Teeven:

Mevrouw Helder vroeg of de proportionele vergoeding niet beperkter is dan de billijke vergoeding. Die vraag kwam ook nog aan de orde. Proportioneel is gerelateerd aan de exploitatieopbrengst oftewel omzetgerelateerd. Een billijke vergoeding moet billijk zijn. Onder omstandigheden zou het overigens weleens kunnen gebeuren dat een billijke vergoeding een omzetgerelateerde vergoeding is. Dat hangt echter echt van de feitelijke omstandigheden af die de rechter kan vaststellen en toetsen. 

Mevrouw Helder heeft mij nog gevraagd of het niet leidt tot een verzwakking van de filmmaker als er meer rechten onder het vermoeden van overdracht vallen. Nee, want naar mijn oordeel willen ook makers dat hun werk wordt gezien en dat hun werk wordt geëxploiteerd. Het overdragen van rechten zodat de exploitant kan exploiteren is ook in het belang van de maker, mits hij een goede vergoeding daarvoor krijgt. Dat wordt in dit wetsvoorstel geregeld. 

Mevrouw Oosenbrug, de heer Verhoeven en anderen hebben het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom aan de orde gesteld, met name artikel 3.28. De vraag was: waarom geldt hoofdstuk 1a niet voor de makers die modellen en tekeningen ontwerpen, aangezien het hier ook om ontwerpers gaat? Het Benelux-verdrag regelt kort gezegd dat de maker die zowel over het auteursrecht als het modelrecht beschikt, zich niet op het auteursrecht kan beroepen als hij een derde toestemming geeft voor het deponeren van een model. De derde kan het modellenrecht daardoor wel gemakkelijker exploiteren in de Benelux. 

Als wij de reikwijdte van het voorstel verbreden tot de gevallen van het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom, dan worden de exploitatiemogelijkheden van de derde beperkt. Dat is in strijd met het doel van het verdrag. Ook aan dat verdrag zijn wij gebonden. Die verbreding is ook niet zo logisch, want in de praktijk gaat het bijvoorbeeld over een logo van een adviesbureau. De maker van dat logo wordt vergoed voor het maken van het logo. Als het bedrijf winst maakt omdat het goede adviezen geeft, dan is dat niet het gevolg van dat logo. Al is het mooi dat dat logo er is, want daardoor worden mensen misschien naar het bedrijf getrokken. Dus er is geen reden om de maker van het logo te laten delen in de winst van het adviesbureau. 

De heer Verhoeven, mevrouw Oosenbrug en de heer Van Dijk vroegen: waarom is hoofdstuk 1a niet van toepassing op de fictieve makers van artikel 7 en 8 van de Auteurswet; moet er niet een regeling komen voor de kleine bv'tjes of de zzp'er met zijn kleine bv'tje? Fictieve makers zijn veelal rechtspersonen. Dan kan het dus ook om Shell of Philips gaan. Deze grote rechtspersonen kunnen zich prima redden. Die willen helemaal geen inperking van hun contractsvrijheid via het auteurscontractenrecht. Nu is het ook niet zo dat alle kleine rechtspersonen een slechte onderhandelingspositie hebben. Er is dus ook geen goed criterium te bedenken om onderscheid aan te brengen tussen kleine rechtspersonen die bescherming behoeven en kleine rechtspersonen die die niet behoeven. Een wettelijke regeling die dat onderscheid probeert te maken, is altijd arbitrair. Het gaat altijd om de omstandigheden van het geval, die de rechter dan moet toetsen, zoals ik net ook met mevrouw Helder besprak. Een kleine rechtspersoon waarin een natuurlijke persoon/maker zijn auteursrechten heeft ondergebracht maar die voor het overige niet verschilt van de maker die in persoon contracteert, kan ook reflexwerking inroepen. Daar sprak de heer Verhoeven over in zijn inbreng. Dat kan altijd. De rechter is bij uitstek de geschikte persoon om de omstandigheden te wegen bij het oordeel over de reflexwerking. Als de wetgever de grens trekt, dan krijgt de rechter niet de mogelijkheid om in dit concrete geval maatwerk te leveren. Daarom zou je dat eigenlijk niet moeten doen. Daarom zou ik toch willen aanhaken bij het leveren van maatwerk door de rechter via die reflexwerking. 

De heer Verhoeven en mevrouw Oosenbrug hebben nog even hoofdstuk Ia aan de orde gesteld als het gaat om het hergebruik van foto's door Facebook. Het hangt bij iedere overeenkomst af van het hoofddoel. Verleent de maker exploitatiebevoegdheid, zodat de derde zijn werk kan verkopen? Dat lijkt bij Facebook-foto's niet het geval. Het antwoord op de vraag van beide leden is dus ook: nee. Mensen uploaden niet hun foto's op Facebook zodat Facebook ze kan gaan exploiteren. Ik merk overigens op dat het College bescherming persoonsgegevens daar momenteel onderzoek naar doet. Ik meen dat de heer Verhoeven mij ook schriftelijke vragen heeft gesteld die gerelateerd zijn aan dit onderwerp. Ik zou eigenlijk dat onderzoek willen afwachten, voordat wij hierover een definitief standpunt innemen. 

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):

Even ter verheldering: ik heb nu geen vragen gesteld over Facebook. Dat heb ik wel schriftelijk gedaan. Ik wil het even terugbrengen naar hoe het is: ik heb vandaag geen vragen gesteld over Facebook. 

Staatssecretaris Teeven:

Dan had ik die schriftelijke vragen nog in mijn hoofd zitten. Ik lees de schriftelijke vragen die door de leden worden gesteld namelijk altijd. Volgens de heer Verhoeven lees ik die vragen niet altijd goed, maar … 

De voorzitter:

Mijnheer Verhoeven, was dat uw vraag? 

De heer Verhoeven (D66):

Zeker niet, voorzitter. Volgens mij zijn de schriftelijke vragen die ik heb gesteld over Facebook zelfs gisteren beantwoord, en dit keer wel op tijd. In 35% van de gevallen krijgt de Kamer niet op tijd antwoord, maar dat terzijde. Ik vind het best om even te wachten op het College bescherming persoonsgegevens. Dat heeft ernaar gekeken vanuit de privacy-invalshoek. We praten hier niet over privacy maar over de exploitatiekant van het verhaal. Bevestigt de staatssecretaris dat, als er door Facebook nu geëxploiteerd wordt op basis van plaatsing van foto's, dit niet valt onder deze wet? 

Staatssecretaris Teeven:

Nee, dat is niet de bedoeling geweest. 

De heer Verhoeven (D66):

Dus hij bevestigt dat het er dan niet onder valt. 

Staatssecretaris Teeven:

Dat klopt. 

De heer Verhoeven (D66):

En als het College bescherming persoonsgegevens oordeelt, of als wij later tot de conclusie komen dat dat een gaatje is dat we hadden willen dichten, hoe doen we dat dan? 

Staatssecretaris Teeven:

Ik denk dat het verstandig is om dat oordeel even af te wachten. Als er dan echt een gat in de wetgeving zit, moeten we het eerst aan de rechter overlaten hoe hij dat gaat oplossen met jurisprudentie; dat lijkt mij wel zo verstandig. De rechter neemt ook kennis van wat wij hier vanavond hebben gewisseld. Mocht dat niet naar behoren worden opgelost, dan zijn wij uiteindelijk weer aan zet. Dat is de weg die wij met zijn allen moeten bewandelen. 

De heer Verhoeven heeft mij gevraagd waarom niet alle filmmakers recht krijgen op een proportionele vergoeding. Waarom is er sprake van een inperking? Daarop ben ik eerder al ingegaan, dus laat ik niet in herhaling vallen. 

Ik heb al gezegd dat de jurisprudentie intact wordt gelaten. De heer Verhoeven en mevrouw Oosenbrug vroegen mij daarnaar. In een aantal sectoren bestaat al heel veel jurisprudentie op basis van het commune overeenkomstenrecht. Denk bijvoorbeeld aan een non usus bij muziekuitgavencontracten. De regeling van artikel 25e bouwt ook voort op de regeling uit het commune overeenkomstenrecht. Ook deze vraag van de fracties van D66 en Partij van de Arbeid kan bevestigend worden beantwoord. 

Een aantal leden heeft gevraagd naar de kosten van een geschillencommissie. Hoe bereiken we nou dat het laagdrempelig blijft? De heer Van Dijk vroeg ook aandacht voor die laagdrempeligheid. Bekend is dat de toegang tot de geschillencommissies via klachtgeld in rekening wordt gebracht. Naar verluidt zou het om enkele tientjes gaan. Dat is geen enorm bedrag. Bij de geschillencommissie kunnen bijvoorbeeld geschillen worden aangebracht over de hoogte van de licentievergoeding voor hergebruik van foto's of artikelen. Moeten we daarop toezien? Dat zou nog de vraag kunnen zijn die je jezelf dan moet stellen. We zien dat het gebeurt, maar we houden het in de gaten. In de tussenrapportage per 1 januari 2018 zullen we daarover rapporteren. 

De heer Verhoeven heeft mij verder gevraagd of ik bereid was om de evaluatie van het toezicht direct na de implementatie van de richtlijn te starten. Ja, ik ben bereid om medio 2016 een brief naar de Kamer te sturen over de evaluatie van de toezichtswet uit 2013. Dat waren we overigens al van plan. Volgens mij had ik het de heer Verhoeven al een keer toegezegd, maar ik doe dat met alle plezier nog een keer. 

De heer Verhoeven heeft mij zijn favoriete onderwerp weer eens voorgehouden. Is er sprake van een radiomodel voor films? Daar voeren we eigenlijk altijd wel debat over. Het kan zo gek niet lopen of het onderwerp komt aan de orde. Helaas moet ik tegen de heer Verhoeven zeggen dat er geen sprake is van een radiomodel in artikel 45d. Niet een collectieve beheersorganisatie, maar de producent verleent toestemming voor de exploitatie van filmwerken. De collectieve beheersorganisaties spelen daarbij wel een rol. Zij stellen zeker dat de makers billijk worden beloond voor hun bijdrage. Zij halen bijvoorbeeld een omzetgerelateerde vergoeding op bij de exploitant. Collectieve beheersorganisaties verdelen dus wel, maar dat is het dan ook. 

De heer Verhoeven heeft mij ook gevraagd waarom het radiomodel niet werkt voor films. Hoe zat dat ook alweer? Ik geloof dat dit letterlijk zijn tekst was. Film heeft een ander exploitatiemodel dan muziek. Je kijkt minder naar film, dan je naar muziek luistert. Muziek beluister je ook bij herhaling, een enkele uitzondering daargelaten die films bij herhaling bekijkt en nooit naar muziek luistert, zoals ik. Dat is echter maar een enkeling in de samenleving. De filmproducent wil zelf beslissen op welke wijze een film in de markt wordt gezet. Daar moet een cbo niet doorheen walsen. Het internationale en het nationale recht geven de producent ook de mogelijkheid om zijn film te vermarkten. 

Mevrouw Oosenbrug heeft gevraagd: waarom nemen wij geen uitzondering op het mededingingsrecht in de wet op zoals in Duitsland het geval is? Wij willen makers zo veel mogelijk rechtszekerheid bieden. Een uitzondering op de Mededingingswet op grond waarvan ondernemingen collectieve prijsafspraken zouden mogen maken, zou nog weleens op gespannen voet kunnen staan met het Europese mededingingsrecht. De ACM en de Commissie zijn ook gehouden om daartegen op te treden. Om te voorkomen dat makers in die situatie komen, is een oplossing voorgesteld waarvan we zeker weten dat die binnen het kader van het Europese mededingingsrecht past. Doorslaggevend is hierbij dat de vaststelling van de billijke vergoeding een overheidsbesluit betreft. Een uitzondering op het mededingingsrecht is dus niet nodig om het gestelde doel te bereiken. Daar merk ik nog bij op dat de Duitsers het wel geregeld hebben, maar dat ze het nog nooit gebruikt hebben. Dat is de feitelijke situatie. Het staat er dus wel in, maar ze gebruiken het nooit. Dat heeft ook iets te maken met de werkbaarheid. Verder bestaat ook daar wel het vermoeden dat dit niet de oplossing kan zijn voor de ingewikkelde problemen waar wij ons voor gesteld zien rond dit onderwerp. 

Ik denk dat ik daarmee alle vragen van de leden heb beantwoord. 

De voorzitter:

Dank u wel. Ik kijk even of de leden behoefte hebben aan een tweede termijn. Ik zie dat dit het geval is. 

Ik geef de heer Van Wijngaarden het woord. 

De heer Van Wijngaarden (VVD):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn beantwoording en voor de toezegging met betrekking tot de voorziene evaluatie. Het lijkt mij een mooie oplossing om in ieder geval na tweeënhalf jaar een tussenstand te ontvangen en na vijf jaar een bredere evaluatie. 

Ik denk dat het inherent is aan een complex wetsvoorstel waarbij zo veel belangen in het spel zijn — en dat is het geval bij het wetsvoorstel dat we vandaag behandelen — dat er nog vragen resteren. Juist een grondige evaluatie kan helderheid geven over de wijze waarop de wet voor alle partijen en op alle punten uitpakt. Er is al meerdere malen op gewezen dat er lang over dit wetsvoorstel is gediscussieerd en dat het goed is om dit proces nu af te ronden. 

Ik ben ook blij met de opmerkingen die zijn gemaakt naar aanleiding van de suggestie van mevrouw Helder over de geschillencommissie. Ik denk dat dit een goed punt is van mevrouw Helder. Naar ik heb begrepen, zal hiervoor ook het een en ander worden voorbereid. 

Mevrouw Helder (PVV):

Voorzitter. Dank aan de staatssecretaris voor de uitgebreide beantwoording van de vragen. Dat geldt ook voor zijn mededeling dat er weleens wetsvoorstellen zijn die je op een zondagmiddag leest en waarvan je op een dinsdagavond denkt "ik pak het er nog even bij", want dat was bij mij ook het geval. Het heeft bij mij geleid tot een aantal extra vragen, die inmiddels ook zijn beantwoord door de staatssecretaris. Dus daar is mijn fractie tevreden mee. 

Ik heb niet voor niets gevraagd naar de geschillencommissie. Die is voor ons namelijk heel belangrijk want het doel is een laagdrempelige manier om geschillen te kunnen beslechten. Mijn fractie vindt dan ook dat die geschillencommissie er daadwerkelijk moet komen. De staatssecretaris heeft op dat punt bijna een keiharde toezegging gedaan. Aangezien mijn fractie echter toch graag een stok achter de deur wil, dien ik de volgende motie in

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat het wetsvoorstel auteurscontractenrecht (33308) een grondslag biedt voor het instellen van een geschillencommissie; 

constaterende dat het doel van de geschillencommissie is dat er een laagdrempelige voorziening is voor het beslechten van geschillen tussen makers en exploitanten; 

spreekt uit dat een dergelijke geschillencommissie er dan ook daadwerkelijk moet komen; 

verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat deze geschillencommissie er daadwerkelijk komt, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Helder. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 13 (33308). 

De heer Verhoeven (D66):

Voorzitter, kunnen wij 30 seconden wachten tot mijn motie is uitgeprint? 

De voorzitter:

Ja, dat kan. En anders heeft de heer Van Dijk wel extra moties bij zich. 

De heer Verhoeven (D66):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de sneltreinvaart waarmee hij de antwoorden heeft gegeven. Die waren ook nog van hoge kwaliteit. Een aantal punten heeft hij helder gemaakt en op een aantal punten heeft hij een toezegging gedaan. Ik kondigde aan dat ik op een aantal punten nog aan het kauwen ben. Ik zal even nadenken over het al dan niet indienen van een voorstel voor verbreding naar meerdere bijdrages dan alleen die aan de hoofdrolspelers, scenarioschrijver en hoofdregisseur. 

Ik heb goed geluisterd naar de staatssecretaris. Hij zei dat hij twee dingen heeft gedaan. Hij heeft de wettelijke kaders als uitgangspunt genomen: artikel 40 en artikel 2 van Richtlijn 2011/77, als ik het goed zeg. Daarnaast heeft hij zich gebaseerd op het feit dat de consultatie en de deal tussen een aantal partijen deze groepen tot uitkomst hebben gehad. Toen heb ik snel even nagedacht. De beantwoording van de staatssecretaris ging zo snel dat ik maar net op tijd tot een idee kwam waarvan ik vond dat het enerzijds mijn probleem afdekte en anderzijds tegemoetkwam aan de woorden van de staatssecretaris. Hij had namelijk gezegd: mijnheer Verhoeven, wees nou verstandig, dien nou niet allemaal amendementen in die de boel scheeftrekken. Ik ben blij dat de staatssecretaris bereid is om na tweeënhalf jaar te evalueren. Dat is sneller dan bijvoorbeeld na vier jaar. Op zich is het ook een termijn waarmee ik zou kunnen leven. Je moet even de tijd hebben om na te gaan hoe het werkt, maar die termijn moet ook niet te lang zijn. 

Toen vroeg ik mij af waarom ik eigenlijk nog niet geheel gerustgesteld was. Dat komt doordat we te maken hebben met het feit dat er belangenorganisaties en beroepsverenigingen zijn waarbij veel mensen zijn aangesloten, maar ook een heleboel niet. Ik wil graag dat in de evaluatie ook gekeken wordt naar de belangen van de mensen die niet vertegenwoordigd zijn in die belangenorganisaties. Dat is in de consultatie en in de deal niet volledig gebeurd; vandaar mijn zorgen. Het is nu te laat om dat probleem, dat misschien wel te overzien is, recht te zetten, maar ik heb een motie gemaakt om dat probleem te ondervangen. Die motie luidt als volgt

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterend dat slechts een beperkt aantal makers is vertegenwoordigd binnen de afspraak die is gemaakt tussen Portal Audiovisuele Makers (PAM) en Rechtenoverleg voor Distributie van Audiovisuele Producties (RODAP) over een nieuw vergoedingssysteem voor film- en televisie-exploitaties; 

verzoekt de regering, de evaluatie van de Wet auteurscontractenrecht zo te organiseren dat daarbij ook makers die niet vertegenwoordigd zijn binnen de afspraak tussen PAM en RODAP geconsulteerd worden, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Verhoeven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 14 (33308).

De heer Verhoeven (D66):

Het doel van deze motie is dus om bij de evaluatie over tweeënhalf jaar, waarin wordt nagegaan hoe dit uitpakt, de reikwijdte te betrekken, zoals de heer Van Wijngaarden heeft gevraagd. Daarbij moeten wij ook luisteren en kijken naar de belangen van de makers die niet vertegenwoordigd zijn in de georganiseerde beroepsorganisaties. Die belangen moeten wij ook meewegen. Dat is het idee achter deze motie. Het is een vrij subtiele motie, maar de werking ervan, namelijk dat alle makers voldoende gehoord worden, zou mij gerust kunnen stellen. 

Verder dank ik de staatssecretaris voor de antwoorden over de fictieve maker. Aan de ene kant vind ik het begrijpelijk dat de staatssecretaris zegt: Shell is ook een rechtspersoon, dus dat soort rechtspersonen voelt zich dan ingeperkt; bovendien zullen heel veel kleine bedrijven wel in staat zijn om zich op een goede manier op te stellen richting de professionele partijen. Aan de andere kant denk ik wel dat er nog steeds een probleem is voor die fictieve makers. Ook daarvoor geldt echter: laten we de evaluatie over tweeënhalf jaar daarvoor maar gebruiken. Kortom: ik ga een eind mee met een aantal antwoorden van de staatssecretaris. Hij heeft mij vandaag dus, zoals hij hoopte, enigszins kunnen overtuigen. Ik hoop wel dat mijn motie ervoor zal zorgen dat wij niet slechts luisteren naar de partijen die, hoe goed en belangrijk ook, de auteursrechtenpolder vertegenwoordigen, terwijl we allerlei makers die niet zijn aangesloten bij die partijen, vergeten. Dan zouden we volgens mij echt de verkeerde weg inslaan. 

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):

Voorzitter. Allereerst dank ik de staatssecretaris voor de heldere en uitgebreide beantwoording van de vragen die nog leefden bij onze fractie. Daar zaten ook wel een paar heikele punten in. De beantwoording van de staatssecretaris heeft mij overtuigd om toch dit wetsvoorstel warm te omarmen. Ook de vraag over artikel 9a leverde direct resultaat op, waarvoor mijn dank. Dat zeg ik vooral richting de ambtenaren, want ik ga ervan uit dat zij dat snel geregeld hebben. Over alle vragen en zorgen die bij ons leefden, ook over de evaluatie, heeft de staatssecretaris adequaat antwoord gegeven, dus de PvdA kan dit wetsvoorstel na dit debat van harte ondersteunen. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Dank aan de staatssecretaris voor de antwoorden. Ik heb nog drie punten. Ten eerste de vaststelling van tarieven. Deze is van groot belang voor de rechten en de bestaanszekerheid van makers. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de Wet auteurscontractenrecht voorziet in een vast te stellen hoogte van de billijke vergoeding van een specifieke branche na een gezamenlijk verzoek van een vereniging van makers en een exploitant; 

van mening dat het vaststellen van deze tarieven de rechten en de bestaanszekerheid van makers zal versterken; 

verzoekt de regering, te stimuleren dat exploitanten en makers in de verschillende sectoren zo spoedig mogelijk met elkaar in onderhandeling treden ter vaststelling van tarieven, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 15 (33308). 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dan over de geschillencommissie. Ik vind het heel belangrijk dat die er komt. Mevrouw Helder vindt dat ook heel belangrijk. Zij heeft hierover ook een motie ingediend. Ik heb er ook een motie over, en die is net even anders. Mevrouw Helder stelt dat de regering hoe dan ook moet bewerkstelligen dat die commissie er komt en ik stel dat de staatssecretaris daar indien nodig voor moet zorgen. De tekst luidt als volgt. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de Wet auteurscontractenrecht voorziet in de mogelijkheid tot het aanwijzen van een geschillencommissie door de minister van Veiligheid en Justitie waar een geschil tussen een maker en zijn wederpartij of een derde beslecht kan worden; 

van mening dat het voor makers van belang is dat zij op een laagdrempelige wijze hun recht kunnen halen; 

verzoekt de regering, indien nodig, gebruik te maken van de mogelijkheid een geschillencommissie aan te wijzen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Jasper van Dijk, Oosenbrug, Van Wijngaarden en Verhoeven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 16 (33308). 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Gezien de ondersteuning van de motie kan ik nu al zeggen dat de staatssecretaris deze kan zien als het steuntje in de rug waar hij net om vroeg. 

Tot slot. Ik had nog gevraagd of de staatssecretaris kennis had genomen van die petitie en dat prachtige boekje van de makers, waaruit blijkt hoe belangrijk een creatieve sector is voor een land als Nederland, want zonder zou ons land maar kil en koud zijn. 

De voorzitter:

Hiermee zijn wij aan het eind gekomen van de tweede termijn van de zijde van de Kamer. 

De heer Verhoeven (D66):

Het gaat om een detail, maar ik diende net een motie in, waarbij aan twee kanten tekst stond. De juiste tekst stond op de achterkant. Het is geen groot verschil, maar ik zal de motie even wijzigen. De strekking van de motie blijft dat ik wil dat bij de evaluatie over tweeënhalf jaar ook de niet-vertegenwoordigde makers goed gehoord worden. Dat is de kern van de motie, zo simpel is het. Ik zal deze even wijzigen, maar de strekking blijft dezelfde. 

De voorzitter:

Dat lijkt mij wel belangrijk, want dan weet de staatssecretaris precies wat u bedoelt. Dan kan hij daarop reageren. 

De staatssecretaris heeft nog niet alle moties. Wij wachten eventjes. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Staatssecretaris Teeven:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun opmerkingen in tweede termijn. Ik dank de heer Van Wijngaarden maar ook mevrouw Oosenbrug voor de steun die zij hebben uitgesproken. Dat geldt overigens voor iedereen als het gaat om dit wetsvoorstel. Ik dank mevrouw Oosenbrug tevens voor haar vriendelijke woorden en de opmerking dat haar fractie in ieder geval vindt dat overal een adequate reactie op is gekomen. Dat geldt ook voor de heer Van Wijngaarden. Ik denk dat ik voor iedereen spreek als ik zeg dat de tussenstand per 1 januari 2018 en de eindevaluatie per 1 juli 2020 een goede samenvatting vormen. Ik ga zo meteen in op de specifieke motie van de heer Verhoeven. 

Ik heb de inbreng van de fractie van de VVD tekortgedaan waar het gaat om het amendement-Taverne, want daarover heb ik me nog niet uitgelaten. Ik ben daar nog een reactie op verschuldigd. Ik kan me vinden in de strekking van dit amendement. Ik laat het uiteindelijke oordeel over het amendement aan de Kamer maar ik kan mij erin vinden. 

Ik dank ook mevrouw Helder voor haar steun. Ik ben het met haar, de heer Verhoeven en anderen eens dat de geschillencommissie buitengewoon belangrijk is. Daarom is de grondslag ervoor ook in de wet opgenomen. Ik heb al gezegd dat wij zullen bewerkstelligen dat de geschillencommissie er ook daadwerkelijk komt. Ik zie deze motie als een ondersteuning van het beleid. Ik laat het oordeel daarover aan de Kamer. 

De heer Verhoeven heeft nog een aantal opmerkingen gemaakt. Je moet niet altijd luisteren naar gepolder, om het zo te zeggen, maar soms leidt polderen tot goede resultaten als je jarenlang in een impasse zit. Het is niet altijd de slechtste manier om tot oplossingen te komen maar ook niet altijd de beste manier. In dit geval is het wel de beste manier. Ik vind het vanzelfsprekend dat wij ook iedereen aan het woord laten bij het opmaken van die tussenstand per 1 januari 2018 om te bepalen of het inderdaad goed gaat, dus ook zij die niet vertegenwoordigd zijn in de PAM en de RODAP, zoals de heer Verhoeven in zijn motie op stuk nr. 14 heeft gevraagd. Ik laat het oordeel aan de Kamer, maar ik zie deze motie als ondersteuning van het beleid. Ik zal daar ook graag op aandringen en daar op deze wijze invulling aan geven. 

Ik heb inderdaad het boekje gelezen. Ik word wel eens versleten voor cultuurbarbaar, maar het tegengestelde is waar. Ik ben het helemaal met het boekje eens. Al lees ik niet veel boeken en luister ik niet zo veel naar muziek, ik kijk wel veel naar films. Dat is ook cultuur. James Bond kun je ook zestien keer bekijken en dan blijft hij toch nog leuk. Dat wilde ik maar even zeggen.

In zijn motie op stuk nr. 15 verzoekt de heer Van Dijk de regering, te stimuleren dat exploitanten en makers in verschillende sectoren zo spoedig mogelijk met elkaar in onderhandeling treden. De wet biedt op vele punten kaders aan partijen om tot elkaar te komen. Ook deze motie beschouw ik als een ondersteuning van het beleid. Zoals wij hier bij elkaar zitten, schetsen wij als wetgever de kaders en partijen vullen dat in door daar goede afspraken over te maken met passende tarieven. In dat licht zie ik deze motie, dus ik wacht het oordeel van de Kamer daarover met vertrouwen af. 

In haar motie op stuk nr. 13 verzoekt mevrouw Helder de regering om, indien nodig, gebruik te maken van de mogelijkheid om een geschillencommissie aan te wijzen. Gezien de wijze waarop men in deze branche de afgelopen tijd met elkaar is omgegaan en de wijze waarop het convenant tot stand is gekomen, heb ik geen moeite met deze motie. Ik heb er vertrouwen in dat die geschillencommissie er komt. Uiteraard ben ik, als dat nodig is, bereid om gebruik te maken van de mogelijkheid om zo'n geschillencommissie aan te wijzen. Ook over deze motie laat ik het oordeel aan de Kamer. 

De voorzitter:

Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording en de mensen die op de publieke tribune of via internet dit debat hebben gevolgd. 

De algemene beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Over het wetsvoorstel, het amendement en de moties zullen wij deze week stemmen. 

De vergadering wordt van 18.26 uur tot 19.30 uur geschorst.