Artikel 19

Print this page

  weegschaal.png

 

1. In geval van een vordering tot vervallenverklaring op grond van artikel 58, lid 1, onder a), van Verordening (EU) 2017/1001 verzoekt het Bureau de houder van het Uniemerk binnen een door het Bureau te stellen termijn het bewijs van het normale gebruik van het merk te leveren. Indien de houder binnen de gestelde termijn geen bewijs van het normale gebruik levert of geen redenen voor het niet gebruiken verstrekt, of indien het aangedragen bewijsmateriaal of de verstrekte redenen kennelijk irrelevant of kennelijk ontoereikend zijn, wordt het Uniemerk vervallen verklaard. Het bepaalde in artikel 10, leden 3, 4, 6 en 7, van deze verordening is van overeenkomstige toepassing.


2. Een verzoek om een bewijs van gebruik overeenkomstig artikel 64, lid 2 of lid 3, van Verordening (EU) 2017/1001 is ontvankelijk als de houder van het Uniemerk een dergelijk verzoek als een onvoorwaardelijk verzoek in een afzonderlijk document indient binnen de door het Bureau overeenkomstig artikel 17, lid 1, van deze verordening gestelde termijn. Wanneer de houder van het Uniemerk heeft verzocht om bewijs van gebruik van een ouder merk of van geldige redenen voor het niet-gebruiken in overeenstemming met de eisen van artikel 64, lid 2 of lid 3, van Verordening (EU) 2017/1001, verzoekt het Bureau de eiser die nietigverklaring vordert, om het verlangde bewijs binnen een door het Bureau vastgestelde termijn in te dienen. Indien de eiser die nietigverklaring vordert, binnen de gestelde termijn geen bewijs van het normale gebruik levert of geen redenen voor het niet gebruiken verstrekt, of indien het aangedragen bewijsmateriaal of de verstrekte redenen kennelijk irrelevant of kennelijk ontoereikend zijn, wijst het Bureau de vordering tot nietigverklaring af voor zover deze op dat oudere merk is gebaseerd. Het bepaalde in artikel 10, leden 3 tot en met 7, van deze verordening is van overeenkomstige toepassing.