Artikel 13

Print this page

  weegschaal.png

 

1. Een communautair kwekersrecht heeft als rechtsgevolg dat de houder of houders ervan, hierna "de houder" genoemd, bevoegd is, respectievelijk zijn, om de in lid 2 genoemde handelingen te verrichten.

 

2. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 15 en 16, is de toestemming van de houder vereist voor de volgende handelingen met betrekking tot componenten, of oogstmateriaal van het beschermde ras, welke componenten of oogstmateriaal hierna alle "materiaal" worden genoemd:

a) voortbrengen of vermenigvuldigen (vermeerdering),

b) het conditioneren ten behoeve van de vermeerdering,

c) te koop aanbieden,

d) verkopen of op andere wijze in de handel brengen,

e) uitvoeren uit de Gemeenschap,

f) invoeren in de Gemeenschap,

g) opslaan voor een van de hierboven onder a) tot en met f) genoemde doeleinden.

De houder kan aan zijn toestemming voorwaarden en beperkingen verbinden.

 

3. Lid 2 is voor oogstmateriaal slechts van toepassing indien dit werd verkregen door het ongeoorloofde gebruik van componenten van het beschermde ras, tenzij de houder een redelijke mogelijkheid gehad heeft om zijn recht met betrekking tot genoemde componenten uit te oefenen.

 

4. In de krachtens artikel 114 op te stellen uitvoeringsbepalingen kan worden vastgesteld dat lid 2 van het onderhavige artikel in specifieke gevallen ook van toepassing is op produkten die rechtstreeks zijn verkregen uit materiaal van het beschermde ras. Dit lid kan alleen van toepassing zijn indien die produkten werden verkregen door het ongeoorloofde gebruik van materiaal van het beschermde ras, tenzij de houder een redelijke mogelijkheid heeft gehad om zijn recht met betrekking tot genoemd materiaal uit te oefenen. Voor zover lid 2 van toepassing is op rechtstreeks verkregen produkten, worden deze laatste ook als "materiaal" beschouwd.

 

5. De leden 1 tot en met 4 zijn eveneens van toepassing met betrekking tot:

a) rassen die in wezen afgeleid zijn van het ras waarvoor een communautair kwekersrecht is verleend, wanneer dit ras niet zelf een in wezen afgeleid ras is,

b) rassen die op grond van het bepaalde in artikel 7 niet te onderscheiden zijn van het beschermde ras, en

c) rassen voor de produktie waarvan herhaald gebruik van het beschermde ras vereist is.

 

6. Voor de toepassing van lid 5, onder a), wordt een ras aangemerkt als in wezen afgeleid van een ander ras, hierna "oorspronkelijke ras" te noemen, wanneer:

a) het hoofdzakelijk is afgeleid van het oorspronkelijke ras of van een ras dat zelf hoofdzakelijk is afgeleid van het oorspronkelijke ras,

b) het op grond van het bepaalde in artikel 7 te onderscheiden is van het oorspronkelijke ras, en

c) het, afgezien van de afwijkingen die voortvloeien uit de afleidingshandeling, het in wezen overeenkomt met het oorspronkelijke ras voor wat betreft de expressie van de eigenschappen, die voortvloeit uit het genotype of combinatie van genotypen van het oorspronkelijke ras.

 

7. In de krachtens artikel 114 op te stellen uitvoeringsbepalingen kunnen de afleidingsvormen die in elk geval onder de bepalingen van lid 6 vallen, nader worden omschreven.

 

8. Onverminderd het bepaalde in artikel 14 en artikel 29, mag de uitoefening van de aan een communautair kwekersrecht verbonden rechten er niet toe leiden dat inbreuk wordt gemaakt op voorschriften ter bescherming van de openbare zedelijkheid, de openbare orde en de openbare veiligheid, de bescherming van de gezondheid en het leven van mensen, dieren of planten, de bescherming van het milieu, de bescherming van industriële of commerciële eigendom of de bescherming van de mededinging, de handel en de landbouwproduktie.