Regel 1.30

Print this page

      

 

1. De vordering tot nietigverklaring of vervallenverklaring als bedoeld in artikel 2.30bis BVIE wordt ingediend door middel van een document, dat de volgende gegevens bevat:

a. de naam van verzoeker;

b. gegevens ter identificatie van de merkinschrijving waartegen de vordering is gericht;

c. de waren of diensten waartegen de vordering is gericht. Indien een dergelijke vermelding ontbreekt, wordt de vordering verondersteld te zijn gericht tegen alle waren en diensten;

d. een aanduiding van de grond of gronden waarop de vordering is gebaseerd. Verzoeker kan deze grond of gronden gedurende de procedure, uiterlijk bij het indienen van zijn argumenten of reactie, wijzigen of uitbreiden. Indien dit tot gevolg heeft dat een extra taks verschuldigd is, stelt het Bureau verzoeker een termijn van een maand om deze te voldoen;

e. de voorkeuren betreffende het taalgebruik.

 

2. Indien de vordering is gebaseerd op de in artikel 2.30bis, lid 1, sub b, BVIE bedoelde gronden, dient het document tevens de volgende gegevens te bevatten:

a. gegevens ter identificatie van het oudere merk of oudere recht;

b. indien de vordering is gebaseerd op een ouder merk, de waren of diensten van het ingeroepen oudere merk waarop de vordering berust. Indien een dergelijke vermelding ontbreekt wordt de vordering verondersteld te berusten op alle waren en diensten;

c. in voorkomend geval, de vermelding dat verzoeker optreedt in de hoedanigheid van licentiehouder van het oudere merk.

 

 

3. In het in lid 2, sub c, bedoelde geval dienen stukken te worden overgelegd die de bevoegdheid van de licentiehouder aantonen.

 

4. Op het document dienen in voorkomend geval naam en adres van de gemachtigde of het in regel 3.6 bedoelde correspondentieadres te worden vermeld.

 

5. De in lid 1, sub c en lid 2, sub b, bedoelde gegevens kunnen door enkele opgave van de nummers van de betreffende waren- of dienstenklassen worden vermeld. De waren of diensten waarop de vordering berust of waartegen deze is gericht kunnen tot het moment van de in regel 1.31, lid 1, sub i, of lid 2, sub h, bedoelde beslissing door de verzoeker worden beperkt.