Regel 1.31

Print this page

      

 

1. De vordering tot nietigverklaring of vervallenverklaring wordt volgens de volgende procedure behandeld:

a. het Bureau beslist overeenkomstig regel 1.32 of de vordering ontvankelijk is en stelt partijen of, in het in artikel 2.30quater BVIE bedoelde geval, de verzoeker en het Internationaal Bureau hiervan in kennis;

b. de verweerder beschikt over een termijn van een maand om zijn voorkeuren betreffende het taalgebruik aan te geven, waarna het Bureau overeenkomstig regel 1.34 de proceduretaal vaststelt en deze aan partijen meedeelt;

c. de verzoeker beschikt over een termijn van twee maanden vanaf de onder b bedoelde mededeling om de vordering met argumenten en stukken ter ondersteuning daarvan te onderbouwen. Bij gebreke daarvan wordt de vordering verder buiten behandeling gelaten;

d. het Bureau stuurt de argumenten van verzoeker naar de verweerder, en stelt hem een termijn van twee maanden om schriftelijk te reageren en, indien de vordering is gebaseerd op artikel 2.30bis, lid 1, sub b, onder i. BVIE, eventueel bewijzen van gebruik van het oudere merk als bedoeld in artikel 2.30quinquies BVIE te vragen;

e. in voorkomend geval wordt verzoeker een termijn van twee maanden gesteld om de gevraagde bewijzen van gebruik over te leggen dan wel te motiveren dat er een geldige reden voor niet-gebruik bestaat;

f. indien er bewijzen van gebruik worden overgelegd, zendt het Bureau deze door naar de verweerder en stelt hem een termijn van twee maanden om schriftelijk te reageren op de bewijzen van gebruik en, indien deze dit bij de onder d bedoelde gelegenheid nog niet had gedaan, op de argumenten van verzoeker;

g. indien het Bureau daartoe gronden aanwezig acht, kan het een of meer partijen verzoeken om binnen een daartoe gestelde termijn aanvullende argumenten of stukken in te dienen;

h. er kan een mondelinge behandeling worden gehouden overeenkomstig regel 1.39;

i. het Bureau neemt een beslissing. Indien een vordering die op verscheidene gronden berust op basis van één van deze gronden wordt toegewezen, neemt het Bureau over de overige ingeroepen gronden, indien deze hetzelfde rechtsgevolg hebben, geen beslissing. Indien een op artikel 2.30bis, lid 1, sub b, onder i. BVIE gebaseerde vordering die op verscheidene oudere merken berust op basis van één van deze merken wordt toegewezen neemt het Bureau over de overige ingeroepen merken evenmin een beslissing.

 

2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 wordt de vordering, indien deze uitsluitend is gebaseerd op artikel 2.30bis, lid 1, sub a, jo. artikel 2.27, lid 2, BVIE, volgens de volgende procedure behandeld:

a. het Bureau beslist overeenkomstig regel 1.32 of de vordering ontvankelijk is en stelt partijen of, in het in artikel 2.30quater BVIE bedoelde geval, de verzoeker en het Internationaal Bureau hiervan in kennis;

b. de verweerder beschikt over een termijn van een maand om zijn voorkeuren betreffende het taalgebruik aan te geven, waarna het Bureau overeenkomstig regel 1.34 de proceduretaal vaststelt en deze aan partijen meedeelt;

c. de verweerder beschikt over een termijn van twee maanden vanaf de onder b bedoelde mededeling om schriftelijk te reageren door bewijzen van gebruik in te dienen dan wel te motiveren dat er een geldige reden voor niet-gebruik bestaat;

d. indien verweerder reageert, stuurt het Bureau deze reactie door naar verzoeker en stelt hem een termijn van twee maanden om daarop schriftelijk te reageren. Bij uitblijven van een reactie van verzoeker wordt de vordering verder buiten behandeling gelaten;

e. het Bureau stuurt de reactie van verzoeker door naar verweerder en stelt hem een termijn van twee maanden om daarop schriftelijk te reageren;

f. indien het Bureau daartoe gronden aanwezig acht, kan het een of meer partijen verzoeken om binnen een daartoe gestelde termijn aanvullende argumenten of stukken in te dienen;

g. er kan een mondelinge behandeling worden gehouden overeenkomstig regel 1.39;

h. het Bureau neemt een beslissing.

 

3. Indien verweerder geen domicilie binnen de Europese Economische Ruimte heeft, dient binnen de in lid 1, sub d of lid 2, sub c, genoemde termijn alsnog aan dit vereiste van regel 3.6 te worden voldaan.