Regel 1.4

Print this page

      

 

1. Indien bij de aanvraag een beroep wordt gedaan op het recht van voorrang, als bedoeld in artikel 2.6 BVIE, dienen het land, de datum, het nummer en de houder van de aanvraag, waarop het recht van voorrang berust, te worden vermeld. Indien de aanvrager van het merk in het land van oorsprong niet degene is, die de Benelux-aanvraag verricht, dan moet de laatstgenoemde aan zijn aanvraag een document toevoegen, waaruit zijn rechten blijken.

 

2. De bijzondere verklaring betreffende het recht van voorrang, als bedoeld in artikel 2.6, lid 3, BVIE, dient te bevatten: de naam en het adres van de aanvrager, zijn handtekening of die van zijn gemachtigde, in voorkomend geval naam en adres van de gemachtigde of het correspondentieadres als bedoeld in regel 3.6, een aanduiding van het merk, alsmede de in lid 1 bedoelde gegevens.

 

3. De aanvrager die zich op een recht van voorrang beroept dient indien het Bureau daarom verzoekt een afschrift van de documenten die dit recht van voorrang staven over te leggen.

 

4. Indien niet is voldaan aan het bepaalde in lid 1, 2 en 3 en in de regels 3.3 en 3.6, stelt het Bureau de betrokkene onverwijld daarvan in kennis en geeft hem een termijn van tenminste een maand om hieraan alsnog te voldoen. Deze termijn kan ambtshalve en zal op verzoek worden verlengd, zonder dat een tijdvak van zes maanden na de datum van verzending van de eerste kennisgeving wordt overschreden. Het uitblijven van een tijdige reactie leidt tot verval van het recht van voorrang.