Regel 22

Print this page

1. Een verzoek om een bewijs van gebruik overeenkomstig artikel 43 (thans artikel 42, red. Boek9), lid 2 of lid 3, van de verordening is alleen ontvankelijk als de aanvrager een dergelijk verzoek indient binnen de door het Bureau overeenkomstig regel 20, lid 2, gestelde termijn.


2. Indien de opposant het bewijs moet leveren van gebruik van het merk of van het bestaan van geldige redenen voor het niet gebruiken ervan, verzoekt het Bureau hem het vereiste bewijs binnen een door het Bureau te stellen termijn over te leggen. Het Bureau wijst de oppositie af indien de opposant dit bewijs niet binnen de gestelde termijn overlegt.


3. De elementen en het bewijsmateriaal voor het leveren van het bewijs van gebruik bestaan uit opgaven van de plaats, tijd, omvang en wijze van gebruik van het opponerende merk voor de waren en diensten waarvoor het wordt ingeschreven en waarop de oppositie berust, en uit bewijsmateriaal ter staving van deze elementen overeenkomstig lid 4.


4. Het bewijs wordt ingediend overeenkomstig de regels 79 en 79 bis, en bestaat in beginsel alleen uit overlegging van tot staving dienende stukken en voorwerpen, zoals verpakkingen, etiketten, prijslijsten, catalogi, facturen, foto’s, krantenadvertenties en schriftelijke verklaringen zoals bedoeld in artikel 76 (thans artikel 78, red. Boek9), lid 1, onder f), van de verordening.


5. Een verzoek om bewijs van gebruik kan worden gedaan al dan niet onder gelijktijdige indiening van de opmerkingen over de gronden waarop de oppositie berust. Deze opmerkingen kunnen tezamen met de opmerkingen in antwoord op het bewijs van het gebruik worden ingediend.


6. Indien de door de opposant verstrekte bewijzen niet in de taal van de oppositieprocedure zijn, kan het Bureau eisen dat de opposant binnen een door het Bureau gestelde termijn een vertaling van die bewijzen in de proceduretaal overlegt.