Artikel 3

Print this page

1.  Elk Lid kent aan onderdanen van andere Leden een behandeling toe die niet minder gunstig is dan die welke het toekent aan zijn eigen onderdanen met betrekking tot de bescherming [3] van de intellectuele eigendom, onder voorbehoud van de uitzonderingen die reeds bepaald zijn in onderscheidenlijk het Verdrag van Parijs (1967), de Berner Conventie (1971), het Verdrag van Rome en het Verdrag inzake de intellectuele eigendom met betrekking tot geïntegreerde schakelingen. Wat betreft uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en omroeporganisaties geldt deze verplichting slechts met betrekking tot de in deze Overeenkomst bepaalde rechten. Een Lid dat gebruik maakt van de mogelijkheden bepaald in artikel 6 van de Berner Conventie (1971) of artikel 16, eerste lid, letter b, van het Verdrag van Rome dient een kennisgeving als voorzien in die bepalingen te richten aan de Raad voor de handelsaspecten van de intellectuele eigendom.


2.  Leden kunnen slechts gebruik maken van de ingevolge het eerste lid toegestane uitzonderingen in verband met rechterlijke en administratieve procedures, met inbegrip van de keuze van domicilie of de aanwijzing van een vertegenwoordiger binnen het rechtsgebied van een Lid, wanneer zulke uitzonderingen noodzakelijk zijn om de naleving te verzekeren van wetten en voorschriften die niet strijdig zijn met de bepalingen van deze Overeenkomst en wanneer deze gedragingen niet plaatsvinden op een wijze die een verhulde beperking van het handelsverkeer vormt.

[3] Voor de toepassing van de artikelen 3 en 4 van deze Overeenkomst omvat bescherming alle aangelegenheden die van invloed zijn op het bestaan, de verwerving, reikwijdte, instandhouding en handhaving van rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom, alsmede de specifiek in deze Overeenkomst behandelde aangelegenheden die van invloed zijn op het gebruik van deze rechten.